Gepubliceerd op 02-09-2018

Galmen

betekenis & definitie

GALMEN, (galmde, heeft gegalmd), luid schreeuwen: langs den weg galmen;

— met eene bijzondere verheffing van stem en met vollen toon, en dus op plechtige, hoogdravende wijze spreken: laat schoone verzen glad van effen lippen vloeien, maar gil, noch galm, noch kwaak, noch bulder woest en luid;
— (verouderend) met eene volle, krachtige stem zingen: o, had ik thans die lier, die tooverlier! hoe zoude ik galmen!;
— (van de echo) weerklinken; (van een schot, knal, slag, voetstappen enz. gezegd, welke luid hoorbaar zijn) weergalmen, inz. in ZuidNederland gebruikelijk; luid klinken (van verschillende voorwerpen, als muziekinstrumenten, de snaren eener lier enz.);
— galm of klankweerkaatsing (resonnance) voortbrengen: de zaal galmt zoo sterk, dat het hooren er lastig valt;
— (dicht.) als een galm voortgebracht worden, luid weerklinken: bij hare verschijning galmde een kreet van algemeene bewondering door de zaal; de droeve tonen der klok galmen klagend door de ruimte; hoe galmt het schel trompetgeschal; zijn naam galmde nog lang door Europa als een voorbeeld van deugd;
— met volheid en kracht gezongen worden: haar stem galmde reeds in de masthoornen; zij zong op vroolijke maat een galmend vreugdelied;
— (verouderend) luidkeels uitroepen, uitgalmen, inz. bij verschillende gemoedsaandoeningen, als verbazing, ontsteltenis, schrik, verontwaardiging, geestdrift enz.: met luider stemme galmde de gemeente het plechtige Amen;
— met volle, krachtige stem zingen, inz. zangstukken van plechtigen inhoud, als kerkgezang, treurzangen enz.: ’t was een plechtig oogenblik, toen de schare het danklied galmde;
— (dicht.) (van muziekinstrumenten, klokken enz.) tonen met een luiden en vollen klank uitbrengen: maar de feestklok moog’ het galmen, langs de ontboeide Waal; doen weerklinken: de gewelven galmden de jubeltonen der schare; het bosch galmde den lof van ’t vooglenkoor. GALMING,v. (-en).

< >