FOEFELEN, (foefelde, heeft gefoefeld), (gew. en Zuidn.) wegmoffelen, heimelijk verbergen;
— iets ergens haastig of slordig inwikkelen:
— zich er door foefelen, zich uit eene moeilijkheid, een neteligen of gevaarlijken toestand weten te redden;
— hij foefelt er onder, hij doet niet eerlijk, fopt, bedriegt,