1. FILIAAL, bn. bw. kinderlijk; afhankelijk.
2. FILIAAL, o. (filialen), tak van een handelshuis op eene andere plaats dan waar het hoofdkantoor gevestigd is: bijkantoor; bij winkel, depotwinkel; ook van kloosters of inrichtingen, uitgegaan van een moederhuis, waarmede het tot op zekere hoogte eene eenheid blijft uitmaken.