Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Oude-voddenmarkt
- Oude-vrijsterboek
- Oude-vrouwenhuis
- Oude-wijfskaak
- Oude-wijvenknoop
- Oude-wijvenpraat
- Oudejaar
- Oudejaarsdag
- Oudeman
- Oudemarkt
- Ouder
- Ouderdom
- Ouderdomskwaal
- Ouderen
- Ouderhart
- Ouderlijk
- Ouderling
- Ouderlingenbank
- Ouderlingschap
- Ouderloos
- Ouderman
- Oudermin
- Oudervreugd
- Ouderwets
- Oudgast
- Oudgasterij
- Oudgediende
- Oudgroen
- Oudgrootmoeder
- Oudheid
- Oudheidkenner
- Oudheidkunde
- Oudhollandsch
- Oudje
- Oudnederlandsch
- Oudnoorsch
- Oudoom
- Oudouderling
- Oudovergrootmoeder
- Oudroest
- Oudroestverkooper
- Ouds
- Oudsher
- Oudsoldaat
- Oudste
- Oudstrijder
- Oudtante
- Oudte
- Oudtestamentisch
- Oudtijds
- Oudvader
- Oudvaderlandsch
- Oudvaderlijk
- Oudwijfsch
- Ouistiti
- Oulings
- Out
- Outaar
- Outrage
- Outrageant
- Outreeren
- Outrigged boot
- Outsider
- Ouverture
- Ouwe
- Ouwel
- Ouwelbakker
- Ouwelen
- Ouwelijk
- Ovaal (1)
- Ovaal (2)
- Ovarisme
- Ovarium
- Ovatie
- Oven
- Ovenbakkertje
- Ovenbank
- Ovenist
- Ovenjongen
- Ovenpaal
- Ovenvogel
- Ovenvuur
- Over
- Over vluchten
- Over vragen
- Over willen
- Overaangenaam
- Overaardig
- Overademen
- Overafkoeling
- Overal (1)
- Overal (2)
- Overalomtegenwoordig
- Overalpisch
- Overaltegenwoordig
- Overander(en)daagsch
- Overander(en)daagsch
- Overazen
- Overbabbelen
- Overbaggeren
