Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie G
- Genadelijk
- Genademiddel
- Genaderijk
- Genadeslag
- Genadestoel
- Genadetijd
- Genadetroon
- Genadig
- Genadiglijk
- Genageld
- Genaken
- Genan
- Gênant
- Gendarme
- Gendie
- Gene
- Genealogie
- Geneanomie
- Genebd
- Geneeren
- Geneesbaar
- Geneesbladeren
- Geneesdrank
- Geneesheer
- Geneeskracht
- Geneeskruiden
- Geneeskunde
- Geneeskundig
- Geneeskunst
- Geneeslijk
- Geneesmeester
- Geneesmiddel
- Geneesvleesch
- Genegen
- Genegenen
- Genegenheid
- Geneigd
- Generaal
- Generaal-majoor
- Generaalschap
- Generaalsrang
- Generalisatie
- Generaliseeren
- Generalissimus
- Generaliteit
- Generaliteitslanden
- Generatie
- Generator
- Generatorgas
- Generatoroven
- Genereeren
- Generen (zich)
- Genereus
- Generfd
- Generisch
- Generositeit
- Genese
- Geneselijk
- Genesis
- Genet
- Genetisch
- Genetkat
- Geneugte
- Geneuk
- Geneul
- Geneurie
- Geneusd
- Geneven
- Genever
- Genezen
- Geniaal
- Genialiteit
- Genichten
- Genie
- Geniep
- Geniepark
- Genieperd
- Genieperig
- Geniepigerd
- Genies
- Geniet
- Genietbaar
- Genietelijk
- Genieten
- Genieter
- Genieting
- Genietroepen
- Genijg
- Genist
- Genitaliën
- Genitief
- Genius
- Genoeg
- Genoegdoening
- Genoegen
- Genoegen (zich)
- Genoeglijk
- Genoegzaam
- Genoffel
- Genok
