DOORKAAIEN, (kaaide door, is doorgekaaid), (zeew.) gijpen, overgaan van ’t zeil;
— (gemeenz.) de ra doorkaaien, (bij het wenden van eene sloep) aan den anderen kant van den mast brengen;
— doorvallen: 't ijs was nog niet dik genoeg, hij is (er) doorgekaaid;
— doorwerpen ik zal hem er doorkaaien.