DIKBUIK, m. en v. (-en), die een dikken buik heeft.
DIKBUIKIG, bn. (-er, -st);
...HALS, m. en v. (...halzen), iem. met een dikken hals, (fig.) iem. die er goed bij zit;
...HALZIG, bn. (-er, -st), (ook) van planten;
...HARIG, bn. met dik haar.
DIKHEID, v. (w. g.) het dik zijn.