BRANDING, v. (-en), het branden; het woelen en schuimen der golven, ontstaande door de vereeniging der aanrollende en terugkaatsende golven, bij de kusten en op ondiepe plaatsen; de branding staat op de kust, rolt aan, slecht (gaat liggen);
— branding aan lij! uitroep ter waarschuwing dadelijk over stag te gaan, ter ontkoming van gevaar.