BIJHOUDEN, (hield bij, heeft bijgehouden). iemand bijhouden, bijblijven (in het loopen, rijden enz.);
— (scheepst.) dicht hij den wal blijven;
— de zeilen bijhouden, geen zeil minderen (bij sterken wind bv.):
— de uitgaven zijn te groot, ik kan het niet bijhouden, kan er niet aan blijven voldoen;
— het onderwijs niet kunnen bijhouden, volgen;
— ik zal die kennis bijhouden, door studie bewaren en uitbreiden;
— bijschrijven: boeken bijhouden (op een kantoor). BIJHOUDING, v.