Afvlieten (vloot af, is afgevloten), (in ongewonen stijl) (van stroomend water, beken, rivieren enz., alsmede van bronnen), naar beneden vlieten met een zachten stroom het water dat van de bergen afvliet; de beek die uit deze bron afvliet; het water vliet van den berg af; (van tranen, bloed, zweet enz.) afvloeien langs de leden van het lichaam;
— (van andere vochten, inz. de zoodanige die als aangenaam of liefelijk worden voorgesteld) (dicht.) afvloeien van of uit een voorwerp waarin of waaraan ze zich bevonden den balsem, afgevloten van voedzaam vleesch, voor 't hoogaltaar genoten;
— (fig.) (dicht, van licht) in een onafgebroken en liefelijken stroom naar beneden stralen;
— (van gesproken woorden) in een onafgebroken en zachten stroom van iemands lippen vloeien de woorden van troost en bemoediging, die van zijne lippen afvloten;
— (dicht.) (van den tijd, met een stroom vergeleken) verloopen, verstrijken de dagen af zien vlieten; afgevloten jaren. AFVLIETING, v.