Gepubliceerd op 31-08-2018

AFTRAPPEN

betekenis & definitie

Aftrappen (trapte af, heeft en is afgetrapt), (menschen, dieren en voorwerpen) met een krachtigen stoot van den voet wegdrijven of doen wegstuiven: als die hond weer op mij afkomt, dan trap ik hem van me af; pas op, ik trap je de zaal af; flink van zich aftrappen, met trappen flink zich verweren, als men aangevallen wordt;

— met een trap naar beneden doen tuimelen;
— (iets van een voorwerp) zoodanig met den voet raken, dat het afbreekt: in zijne woede trapte hij een stuk van den stoel af; zij heeft den stootkant van haar japon afgetrapt;
— (in de veenderij van den veengrond gezegd) dien met de treeborden die de trapper onder de voeten gebonden heeft, geheel en al vast en gelijk trappen: wanneer het veen dus voor de eerste maal afgetrapt is, wordt dit werk vervolgens tot drie, vier of vijf keeren herhaald;
— een weg aftrappen, fietsende afleggen;
— (scherts.) hoe laat trappen zij af? vertrekken zij per fiets. AFTRAPPING, v.

< >