Gepubliceerd op 31-08-2018

AFSTAPPEN

betekenis & definitie

(stapte af, is en heeft afgestapt), zich met vaste, gelijkmatige schreden verwijderen van het erf, van zijne plaats afstappen;

zijdelings afstappen, zijwaarts stappen en zich zoodoende van een gegeven punt verwijderen;
— (fig.) van iets afstappen (t. w. voorwerpen van bezit) noode ervan scheiden, het laten varen, afstaan;
— van iets afstappen (t. w. van handelingen, gezindheden, voornemens), ervan afgaan, er mede ophouden, uitscheiden;
— van zijn onderwerp afstappen (t. w. van het onderwerp waarover men spreekt of schrijft), met opzet niet verder behandelen;
— op iem. of iets afstappen, recht op iem. of iets toestappen;
— naar beneden stappen (van) de trap, de stoep afstappen; ook (w. g.) van den bisschoppelijken stoel, van den troon afstappen, afstand doen van;
— (inz.) van een rijdier of voertuig afstijgen; hij stapt van ’t paard af en geeft zijn heer of den eigenaar de zweep over; de nieuwe Spaansche gezant is te ’sGravenhage aangekomen en in den Ouden Doelen af gestapt;
— bij iem. afstappen, bij hem aan huis komen, zijn intrek bij hem nemen of althans er eenigen tijd vertoeven;
— een weg komen afstappen, langs dien weg stappend aankomen;
— een afstand stappende ten einde toe doorloopen: in hoeveel tijd hebt ge dat eind af gestapt?;
— de lengte en breedte van een veld afstappen, tellen, hoeveel stappen men in de lengte en breedte doen kan;
— iemand zwaar vermoeien, uitputten door hem lang of hard te laten stappen gisteren heeft de meester ons op de waindeling zóó afgestapt, dat we allen doodmoe waren;
— een paard een wandelrit laten doen met matige vermoeienis, hetzij om te voorkomen dat het stijf of onhandelbaar wordt door te lang op stal te staan, hetzij om het te laten bekoelen wanneer het te veel verhit is de koetsier moet vandaag de paarden eens afstappen;
— (scherts.) alle dagen stapt hij zijne vrouw af, gaat met haar eene wandeling doen. AFSTAPPING, v.

< >