AFSLAVEN (ZICH), (slaafde zich af, heeft zich en is afgeslaafd), zich door zwaren of langdurigen (ook geestelijken) arbeid sterk afmatten, uitputten : hij heeft zich altijd voor zijne kinderen afgeslaafd; nu wordt hij door hen met ondank beloond;
— (w. g.) zijn leven afslaven, zich afsloven zoolang men leeft.