AFREGENEN, (het regende af, heeft en is afgeregend), het regent wat (vrij wat, heel wat enz.) af, er valt veel regen;
—door den regen losgaan, er zich van afscheiden en afvallen : al de jonge perziken zijn van nacht afgeregend; de nieuwe verf is van de deur afgeregend;
— (vlasbouw) (van vlas dat op het veld gespreid ligt) door den regen zijne kleur verliezen, verkleuren en daardoor minder worden in hoedanigheid: dat vlas is leelijk afgeregend;
— (dicht.) regenend of als een regen nederdalen.
AFREIKEN, (reikte af, heeft afgereikt), (kleine voorwerpen die bij iemand bezorgd moeten worden, als brieven, pakjes enz.) aan hem, aan zijn huis afgeven : ik zal den brief wel bij den heer A. afreiken; och, reik dit pakje even aan het bestelkantoor af;
— (een voorwerp dat zich in de hoogte buiten iemands ereik bevindt) afkrijgen en aanreiken : och, reik mij eens die vaas van het kabinet af.