AFKLOPPEN, (klopte af, heeft afgeklopt), door kloppen van stof en vuil zuiveren: het stof van de kleeren af kloppen, ook iemand, zich zelf afkloppen;
— (fig.) afrossen, slaag geven;
— iets door kloppen van iets anders verwijderen: klop dien spijker wat van het plafond af;
— door kloppen of tikken met den knokkel (inz. onder ’t tafelblad) het door roemen of bluffen op iets wakker geroepen ongeluk of onheil bezweren, booze geesten bezweren: ik heb nog nooit kiespijn gehad. Eerst even afkloppen, anders krijg je het gauw;
— (biljartspel) de spelende partij door kloppen te kennen geven, dat zij met het einde der partij moeten eindigen, omdat men zelf spelen wil: wie heeft af geklopt ?
— een biljart af kloppen, voor zich bespreken;
— alles kloppen, wat er te kloppen valt;
— (boekbindersterm) met een boekbindersklophamer afkloppen en daarna in de pers zetten;
— (eene zaak in eene vergadering) spoedig zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming afhameren.