AFKLAUTEREN, (klauterde af, is en heeft afgeklauterd), naar beneden klauteren: van het dak afklauteren,;
— door klauteren afbreken, afschuren, afschaven: de jongens klavieren de takjes van den boom, de verf van de schutting af; hij heeft zich het vel van de handen afqeklauterd;
— veel klauteren : op onze reis door Zwitserland hebben wij wat afgeklauterd.