AFGLIJDEN, (gleed af, is afgegleden), nederwaarts glijden, voortschuivende (langs een hellend vlak) naar beneden komen;
— de trap af glijden, vlug en stil, onhoorbaar af dalen;
— (fig.) ik ben de levensbaan afgegleden, aan het eind van mijne levensbaan gekomen;
— (fig.) naar beneden glijden, afdalen; hoe spoedig het jeugdige hart langs den weg ten kwade afglijdt;
— (van het licht) afstralen in eene schuinsche richting. AFGLIJDING, v. (-en).