ACHTERUITLOOPEN, (liep achteruit, is achteruitgeloopen), achterwaarts loopen, terugloopen;
— de barometer loopt achteruit, wijst minder drukking der lucht aan;
—; (fig.) in ongunstigen toestand komen, verminderen in stoffelijke welvaart enz. In deze bet. ook onp.: het loopt met zijne zaken achteruit.