v.,
1. onmeedogende toorn: Gods ongenade drukte uw hoofd; door te weigeren zoudt gij u ’s konings ongenade op de hals halen.
2. toestand waarin hij geraakt, die het voorwerp der ongenade is: in ongenade vallen; — zich op genade of ongenade overgeven, zich onvoorwaardelijk overgeven.
3. (fig.) gevaarlijke ongunstigheid van het weer: ten prooi gegeven aan de ongena van koude en vorst.