Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Lijs

betekenis & definitie

I. v. (lijzen),

1. vrouwennaam, verkort. van Elizabeth: Jan die sloeg Lijsje en Lijsje die sloeg Jan; in zegsw. voor (jonge) vrouw in ’t alg.: Lijsje Albedrijf, vrouw die zich met alles bemoeit; Lijsje Albedril, die alles regelen en besturen wil; Lijsje Weetal, enz.;
2. (gew.) poppelijs, meisjespop;
3. lange lijzen, fijn porselein, zo geheten naar de ranke vrouwenfiguren die er op zijn afgebeeld.

II. bn. bw., (Zuidn.) zacht: een lijze wind; lijze en zacht ruist het door de bomen.

III. m. en v. (lijzen), suf, traag persoon, iem. waar geen leven in zit, die niet vrolijk meedoet.

< >