Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie I
- Infinitesimaalrekening
- Infinitief
- Infirmarius
- Infirmatief
- Infirmerie
- Inflammatie
- Inflammeren
- Inflat se tamquam rana
- Inflatie
- Inflatietijd
- Inflatieverschijnsel
- Inflecteren
- Inflexibel
- Inflexie
- Inflictie
- Inflikken
- Inflodderen
- Inflorescentie
- Influenceren
- Influentie, v
- Influenza
- Influenzabacil
- Influenzaepidemie
- Influeren
- Influisteraar
- Influisteren
- Influistering
- Infoefelen
- Informaliteit
- Informatie
- Informatiebureau
- Informatief
- Informatiekoers
- Informeel
- Informeren
- Infra dignitatem
- Infra-rood
- Infraai
- Infractie
- Infructueus
- Infunctietreding
- Infusie
- Infusieaarde
- Infusiediertje
- Infusietoestel
- Infusoriën
- Ing
- Ingaan
- Ingaand
- Ingangetje
- Ingasten
- Ingebeeld
- Ingebogen
- Ingeboren
- Ingeborenheid
- Ingebouwd
- Ingebrekestelling
- Ingeburgerd
- Ingeërfde
- Ingehoekt
- Ingekankerd
- Ingekeerd
- Ingeland
- Ingelegd
- Ingelukkig
- Ingemaakt
- Ingemeen
- Ingenaaid
- Ingenieur
- Ingenieursdiploma
- Ingenieursexamen
- Ingenieurskunst
- Ingenieurswerk
- Ingenieurswetenschap
- Ingenieus
- Ingenium
- Ingenium mala saepe movent
- Ingenom en
- Ingenomenheid
- Ingentes animos angusto in pectore versant
- Ingénu
- Ingenuas didicisse fideliter artes
- Ingénue
- Ingenuïteit
- Ingereren
- Ingeroest
- Ingeschapen
- Ingeschreven
- Ingesloten
- Ingesneden
- Ingesnoerd
- Ingespannen
- Ingespannenheid
- Ingetogen
- Ingetogenheid
- Ingetrokken
- Ingeval
- Ingeven
- Ingever
- Ingeving
