koelie [dagloner]. Het woord is afkomstig uit het Tamil of de taal van Malabar en betekent een ‘gehuurde arbeider’, een ‘dagloner’, bij uitbreiding ook een ‘sjouwer’. Het is algemeen in gebruik in Brits-Indië, en is ook in het Maleis en Javaans overgegaan in dezelfde betekenis. De woordenboeken zijn in de opgave van die betekenis doorgaans niet zeer nauwkeurig. De Kunstwoordentolk van Kramers-Bonte geeft weliswaar de algemene betekenis van ‘dagloner, lastdrager’ op, maar laat dan volgen: ‘Hindoes uit eene der laagste kasten, die thans bij menigten naar de Britsche koloniën in West-Indië als veld- en plantage-bebouwers vertrekken.’ Daarentegen zegt Van Dale alleen: ‘Chineesche arbeider of arbeidster in dienst bij de Oostindische planters.’ Lucas, die in zijn Englisch-Deutsches Wörterbuch slechts de meervoudsvorm Coolies opgeeft, vermeldt ook wel de algemene betekenis van ‘Handarbeiter, Lastträger’, maar voegt eraan toe: ‘Leute welche zu niederen Arbeiten, besonders auf Mauritius zur Theecultur gebraucht werden.’ Littré, Dictionnaire de la langue Française, had eerst de vorm coolis (uitgesproken couli) als enkelvoud opgegeven met de verklaring: ‘Nom donné à des Indiens qui contractent des engagements pour aller travailler dans les diverses colonies européennes moyennant salaire,’ met de etymologie: ‘Angl. coolee, de l’indoustani culi, laboureur qu’on loue à la journée, du turc culi, esclave, serviteur.’ Dit artikel is reeds vrij verward. Het wordt deels verbeterd, deels nog erger gemaakt door de bijvoegsels in het Supplément. Wat de spelling betreft merkt Littré daar terecht op: ‘l’orthographie coolis au singulier est mauvaise; il faut écrire cooli. Quant au pluriel on le formera regulièrement coolis. Cependant quelques-uns le forment à l’anglaise coolies.’ Maar waarom wordt hier in het geheel de Engelse schrijfwijze met oo behouden, waarvoor toch het Franse equivalent steeds ou is? Ik keur niet af dat men ook in het Frans groom en niet groum schrijft, maar dit is een zuiver Engels woord dat onveranderd behouden wordt; cooli, cooly of coolee is ook in het Engels een vreemd woord, dat er geen aanspraak op kan maken, in andere Europese talen overgenomen, een Engels karakter te behouden. Wat de betekenis betreft wil Littré in het Supplément bijgevoegd zien: ‘2. il se dit aussi des Chinois engagés comme travailleurs’, alsof een woord dat ‘dagloner’ betekent, van betekenis verandert wanneer het van een Chinese in plaats van een Hindoestaanse dagloner gezegd wordt.
Het minst nog schijnt Littré goedkeuring te verdienen op zijn bijvoeging of verbetering omtrent de afkomst: ‘La dérivation de l’anglais coolee, par l’indoustani culi, laboureur qu’on loue à la journée, du turc coli, esclave, serviteur, parait fausse. En effet M.L. Rousselet, Rev[ue] Anthrop[ologique], T. II, p. 267, dit que coolee est le nom d’une peuplade dite aussi Kôle ou Khôle, qui fournit des hommes robustes et d’une force remarquable, employés dans les villes de la côte aux rudes travaux.’
De schrijvers die ik heb geciteerd, hebben allen de ware en enige betekenis van Koeli op de achtergrond geschoven en enige bijzondere gevallen benadrukt, waarin van koeliediensten wordt gebruikgemaakt. Het aantal van die bijzondere gevallen zou men nog zeer kunnen vermenigvuldigen en spreken, bijvoorbeeld van Chinezen in dienst gesteld door de Europese tabaksplanters in Deli, Langkat en Serdang op Sumatra’s oostkust of van Hindoes en Chinezen naar Suriname overgebracht, om daar op de plantages het werk te verrichten, vroeger aan de negerslaven opgedragen. Maar ook op deze en meer andere dergelijke gevallen past altijd de algemene betekenis van het woord: een voor loon gehuurde arbeider. Strikt genomen heeft ook de nationaliteit daar niets mee te maken. Er zijn niet enkel Hindoestaanse en Chinese, er zijn bijvoorbeeld ook Javaanse koelies en er zouden ook Makassaarse koelies zijn, indien men eenmaal zou besluiten te Makassar gehuurd werkvolk naar de tabaksplantages van Oost-Borneo over te brengen. Kwam het woord niet uit het Oosten tot ons en bleef het niet daardoor in het gebruik tot oosterlingen beperkt, men zou ook onze dagloners koelies kunnen noemen.
De enige min of meer van de oorspronkelijke afwijkende, maar toch nauw met haar verwante, betekenis waarin het woord koeli voorkomt, is die van ‘sjouwer’ of ‘lastdrager’. Ook de sjouwer verhuurt zijn diensten, maar niet voor lange termijnen of met vaste verbintenissen, maar slechts voor een enkel karwei, dat meestal in weinige uren afloopt. Koelies van die soort worden zeker ook elders gevonden, maar zij horen vooral in Nederlands-Indië thuis. Wie, die maar enigszins in de literatuur van de reisverhalen en novellen thuis is waarvan Nederlands-Indië het toneel vormt, is niet met de Bataviase koelies bekend? Dat onze lexicografen wel van Hindoestaanse en Chinese arbeiders, die zich als koelies verhuren, maar nooit van de Bataviase koelies gehoord hebben, is wel weer een van die treurige bewijzen, hoe weinig de Nederlanders hun koloniën kennen in alles wat niet rechtstreeks de belangen van de schatkist raakt! Men vraagt zich af door wie toch al die boeken over Indië gelezen, voor wie zij toch geschreven worden.
Het is hier de plaats niet om lang bij de Bataviase koelie stil te staan, die waarschijnlijk ook al in de laatste jaren bij het opkomen van stoom- en tramwegen en het verleggen van de haven van Batavia naar Tandjong Priok, grote veranderingen in zijn bedrijf zal hebben ondervonden; ik zal alleen verwijzen naar de uitstekende schets die de heer W.L. Ritter, in zijn Java bij de afbeelding van de Bataviase koelies door de heer E. Hardouin, van deze klasse van mensen heeft gegeven (p. 137-143). Al het eigenaardige van hun bedrijf en hun levenswijze, en de onkreukbare eerlijkheid waardoor zij zich onderscheiden, worden daar met levendige kleuren getekend. Ook de Padangse koelies en de diensten die zij, veelal met grote onwil, aan de expedities tijdens de Padri-oorlog bewijzen moesten, worden daarbij niet vergeten.
Het misverstand dat Rousselet, en in navolging van hem Littré, koeli als eigenlijk de naam van een volksstam deed opvatten, is gemakkelijk te verklaren. Er leeft inderdaad in Brits-Indië, met name in de provincie Gujarat, een wilde roofstam, Koolees geheten, verdeeld in talrijke clans, die ieder haar eigen opperhoofd hebben, en van oudsher befaamd als even gehard en dapper, als onrustig en bloeddorstig. Deze stam, die door de Britse troepen met veel moeite bedwongen is, wordt in het kort beschreven in Stocquelers Oriental interpreter, p. 128. ‘The Portuguese,’ zegt die schrijver, ‘used the name coolee as a term of reproach, and from them it has passed in the same sense in the English language. This must not be confounded with the word cooly, commonly used in Southern India, which is derived from the Tamil language, and merely means a labourer for hire.’
Gepubliceerd op 15-08-2017
koelie 1
betekenis & definitie