Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

kĕ, keh 1

betekenis & definitie

kĕ, keh [pas uit China aangekomen Chinees]. De Chinezen die pas uit hun vaderland in de Indische Archipel komen, worden daar aangeduid door de naam Sin-kĕ, dat is ‘nieuwgast’, en in het algemeen worden de Chinezen van zuivere afkomst van de in Indië uit de kolonisten geboren bastaard-Chinezen, die de naam van pĕranakan dragen, door de naam (of Keh), dat is ‘gast’, onderscheiden. Die naam wordt echter door de Europeanen vaak als een soort schimpnaam gebezigd. Van Rees, Herinneringen, II, p. 16: ‘Het kostte ons altijd moeite den groet der Chineezen niet onheusch te beantwoorden, en een "dag, leelijke kee!" was het minste dat zij moesten hooren.’

De massa der Chinezen die in de Indische Archipel komen, behoort tot het ruwe, maar krachtige ras van de bergvolken, die in het gebergte langs de noordelijke grenzen van Koeang-tong (Kanton) en Koeang-si wonen. Men vindt er echter ook sommigen van een meer verfijnd ras, dat in Amoy (Hiamen) en de naburige streken thuishoort. Men geeft aan deze laatsten een bijzondere naam, die zeer verschillend wordt uitgesproken. De heer Van Lynden, Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, deel II, p. 602, over de Chinezen op Borneo sprekende, zegt: ‘De Chineezen te Pontianak, Mandor en in de bovenlanden zijn meestal Keh’s en slechts zeer weinigen Ollo’s.’ De heer Tobias in de Nederlandsche Hermes, jaargang III, nummer 12, p. 36, spreekt van twee Chinese kampongs te Pontianak, waarvan de kleinere alleen door Chinezen uit de provincies Emoi (Amoy) en Holy bewoond wordt die, zoals hij erbij voegt, veel fijner en beschaafder van zeden zijn dan de andere klasse van Chinezen en van dezen een afkeer hebben. Deze onderscheiding wordt ook bevestigd door hetgeen de reizigers omtrent Riouw berichten. Zo zegt bijvoorbeeld De Bruyn Kops in Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, deel IV, p. 69: ‘De Chineezen (te Riouw) worden naar hunne afkomst onderscheiden in Canton- en Emoyer-Chineezen, welke afzonderlijke kampongs bewonen en afzonderlijke hoofden hebben. Tusschen deze beide afdeelingen bestaat een voortdurende naijver, die somwijlen in twist uitbreekt. De Chineezen van Canton zijn zware, sterke menschen; de Emoyers zijn in het algemeen veel minder gespierd en houden zich meer uitsluitend met den handel bezig.’

Zijn nu de Chinezen die Van Lynden Ollo’s noemt, dezelfde als de Chinezen van Amoy, die door De Bruyn Kops op dezelfde wijze tegenover die van Kanton worden gesteld? Dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan dunkt mij niet twijfelachtig zijn, vooral wanneer men acht geeft op de woorden van de heer Tobias, die de Chinezen van Amoy en Holy samenneemt, om ze gezamenlijk tegenover de Kanton-Chinezen te stellen. Er woont namelijk in de nabijheid van Amoy, op de grens tussen Fokiën en Kanton, volgens een mededeling die ik van prof. G. Schlegel ontving, een kleine stam die deze geleerde Hok-lo noemt, en hij voegt er uitdrukkelijk bij dat vele Hok-lo-Chinezen te Riouw wonen. Ollo en Holy zijn dus andere transcripties, of verbasteringen, voor Hok-lo, en Tobias drukt zich ongewoon nauwkeurig uit wanneer hij de Chinezen van Emoi (Amoy) en Holy (Hok-lo) nog verder van elkaar onderscheidt. Zij wonen dicht bij elkaar, schijnen in zeden en levenswijze overeen te komen en worden gewoonlijk als één klasse beschouwd, die nu eens Amoy-, dan weer Hok-lo- of Ollo-Chinezen worden genoemd.

Uit de boven aangehaalde plaats van de heer Van Lynden, die de Kĕh’s en Ollo’s tegenover elkaar stelt, zou men opmaken dat alleen de Kanton-Chinezen Kĕh worden genoemd. Dit wordt echter door geen andere mij bekende getuigenis bevestigd en is zelfs enigermate in strijd met de volgende taalkundige opheldering omtrent het woord Kĕ, mij door wijlen prof. Hoffmann verstrekt: ‘De Chineezen op Java beschouwen zich zelven als Thang-Kĕ, dat is gasten (Kĕ) uit Thang, een vroegeren naam van China, dus als gasten uit China, en noemen de nieuwe aankomelingen "nieuwe gasten", sin kĕ. In China zelf gaan ook reizende kooplieden, marskramers, enz., voor gasten (kĕ) door, en men noemt b.v. de reizigers die de tee-districten bezoeken en tee opkopen "tee-gasten", tscha-kĕ, terwijl ook de winkelier zijne klanten als kĕ’s beschouwt. Het woord sluit het begrip van "vreemdeling" in. In het Canton-dialect luidt het hak.’

Hieruit volgt: 1. dat soms ten onrechte als een verkorting van sin-kĕ wordt beschouwd. is een vreemde, dat is een echte Chinees in het algemeen, en Sin-kĕ een pas aangekomene, een nieuweling, een baar. Dit blijkt ook reeds uit hetgeen over deze benamingen werd opgemerkt door prof. Hoffmann in Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, deel IV, p. 280, waar hij ten slotte nog opmerkt: ‘Het Chineesche heeft al de schakeeringen van beteekenis, die wij aan ons woord gast hechten, en daar het ook een vreemdeling beteekent, die ter plaatse waar hij zich bevindt niet te huis behoort, is het in den mond van niet-Chineezen geen aangename groet voor een Chinees op Java.’

2. Dat in het woord op zichzelf niets ligt, waarom het niet even goed op Amoy- als op Kanton-Chinezen toepasselijk zou zijn.

< >