Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

Dajak 3

betekenis & definitie

Dajak [volkerennaam]. Volgens prof. Veth heeft Robidé van der Aa in zijn uitgave van Bocks Reis in Oost- en Zuid-Borneo in herinnering gebracht dat volgens Von de Wall, de Bonoa’s, een Dajakse stam aan de Boengan, de bewoners van het grensgebergte Dajaks noemen, hetgeen ‘bovenlander, bergbewoner’ betekent, dus hetzelfde als Be-adjoe of Ng-adjoe, van adjoe, in het Poelopetaks = boven, hoger de rivier op.

Laat men de k, die in de Maleis-Polynesische talen dikwijls als sluitletter aangehecht wordt, uit Dajak weg, dan krijgt men de Maleise vorm van een wijdverbreid woord: daja, Madoerees dadja, Ilokaans daya, Tagalog laya, [...] Makassaars en Nias raya, Boeginees radja. Dit daja betekent ongeveer hetzelfde als adjoe, namelijk ‘binnenland, hoger gelegen land, de landstreek in tegengestelde richting van de zee gelegen’. Bij het Makassaars raya maakt Matthes de gevolgtrekking dat dit woord oorspronkelijk de landzijde betekend moet hebben en dat daarvan af te leiden is de naam Toe-Raya’s of Boeginees To-Radja, een bepaald bergvolk. De slotsom waartoe prof. Kern komt in de bespreking van Uit Oost en West in de Indische Gids is dat orang Dajak dus hetzelfde is als Toe-Raya of To-Radja en Be-adjoe, namelijk bergbewoner. Hiermee is de afleiding van Perelaer, als zou Dajak van dadajak ‘wankelend, waggelend lopen, komen’, tenietgedaan.

< >