magnetische inductieversneller voor elektronen, waarbij deze zich in een geëvacueerde, platte, ringvormige buis (torus) bevinden, die door de poolschoenen van een grote elektromagneet wordt omsloten. Het magneetveld wisselt met 50...500 perioden per seconde.
Gedurende het toenemen van de magnetische veldsterkte worden de elektronen door de inductieve bronspanning versneld. De elektronen zullen daarbij in een zelfde cirkelbaan blijven lopen, mits de veldsterkte evenredig met mv, het produkt van hun massa en snelheid, toeneemt. Wanneer de veldsterkte en dus ook de energie der elektronen hun maximale waarde hebben bereikt, kan men, door plotselinge verandering van het magnetische veld, de snelste elektronen bijv. op een trefplaatje (binnen de torus) richten. De elektronen worden in groepen (één per periode) versneld, elke groep loopt bijv. 500.000 keer rond in 1/250 s. Bij zeer grote omloopsnelheden (energie groter dan 100 MeV) verliezen de elektronen veel energie door uitzending van elektromagnetische stralen. Men kan dit verlies verminderen door vergroting van de diameter van de torus (ca. 2 m) of door verkleining van het aantal omlopen (vergroting van de energiewinst per omloop). In de Verenigde Staten heeft men bètatrons tot 340 MeV gebouwd, waarmee zeer harde röntgenstraling wordt opgewekt voor het onderzoek van atoomkernen. Voor materiaalonderzoek en medische doeleinden zijn bètatrons tot 35 MeV in de handel. Zowel van het cyclotron als van het synchotron heeft men typen ontwikkeld, die geschikt zijn voor versnellen van elektronen (zie Versnellingsmachine).