(Fr.: media audiovisuels; Du.: audiovisuelle Medien; Eng.: audio-visuals) of audio-visuele hulpmiddelen, in het spraakgebruik vooral die technische transport-, bewaar- en weergeefsystemen voor beeld en/of geluid, die gebruikt worden in instructie-, onderwijs-, opvoedings- en vormingssituaties, in het bijzonder wanneer ze gebruikt worden als onderwijs- en/of leermiddelen.
Strikt genomen moeten ook de transport-, bewaar- en weergeefsystemen voor beeld en geluid die in de massacommunicatie voor het amusement, de informatie en de educatie van het algemene publiek worden gebruikt, onder de term audio-visuele media worden gebracht; hiervoor gebruikt men echter in het spraakgebruik vooral de term massa(communicatie)media waartoe dan bovendien, behalve radio en televisie, nog de film en de pers worden gerekend. In feite is het zo dat wat met de term audio-visuele media wordt aangeduid toepassingen zijn van de in eerste instantie ten behoeve van de massacommunicatie ontwikkelde technieken op het terrein van de klassikale, groepsgewijze of individualiserende aanpak van onderwijs, opvoeding en vorming.
De bestaande terminologische verwarring is hoofdzakelijk gelegen in het taalkundig onzuiver onderscheiden tussen termen die op de techniek, resp. op het functioneel gebruik van de onderhavige media betrekking hebben. De audio-visuele media in de zin van het bestaande taalgebruik moeten dus tot de categorie der onderwijs- en leermiddelen worden gerekend, waartoe ook niet-technische en feitelijke zaken behoren als schoolborden en wandplaten, resp. natuurkundeproeven en klassegesprekken. De audio-visuele media maken deel uit van het geheel van middelen en methoden dat de onderwijskundige ten dienste staat om bepaalde onderwijs/leerdoelen met zijn leerlingen te bereiken. Het verantwoord leren kiezen van de meest geschikte middelen en methoden om onderwijsdoelen te bereiken wordt meer en meer als een specifieke onderwijsvaardigheid van de docent beschouwd, waarvoor hem of haar bij zijn opleiding een basis wordt verschaft in het vak mediakunde, mediatiek of ook wel onderwijstechnologie.
Een onderscheid dat met betrekking tot de audio-visuele media goed in het oog dient te worden gehouden is het verschil in betekenis van de term audio-visuele media als verzamelterm voor apparatuur (veel gebruikt wordt ook de term hardware) en als verzamelterm voor de programmatuur (software). Met de term programmatuur worden de audio-visuele programma’s en programmaonderdelen bedoeld die met behulp van de apparatuur zichtbaar en hoorbaar worden gemaakt (films, dia’s, geluidsbanden, beeldbanden enz.); de term audio-visuele media wordt gebruikt zowel om de apparatuur als om de programmatuur aan te duiden. Met betrekking tot de programmatuur moet voorts nog onderscheid gemaakt worden tussen de programmatuur in de vorm van de verschillende informatiedragers, film, geluidsband, videoband, radiogolven enz., en in de vorm van in beeld en geluid ‘vertaalde’ onderwijskundige concepten, de eigenlijke onderwijsboodschappen.
De audio-visuele media kunnen worden onderverdeeld in media die uitsluitend beeld, uitsluitend geluid of zowel beeld als geluid weergeven; strikt genomen zouden alleen die media die zowel beeld als geluid weergeven audio-visuele media mogen worden genoemd; het spraakgebruik echter brengt ook de uitsluitend beeld en de uitsluitend geluid weergevende media onder de term audio-visuele media.
De beeldweergevende media tenslotte kunnen worden onderverdeeld in media waarbij het beeld vastgelegd wordt met behulp van fotografische technieken en weergegeven met behulp van een optisch instrumentarium (lenzen, spiegels, prisma’s) en in media waarbij het beeld opgenomen of vastgelegd wordt via videoregistratietechnieken, en door- of weergegeven met behulp van televisieontvangers, monitoren, videorecorders, beeldplaatafspeelapparaturen enz.
De beeldplaat en de videorecorder (zie Videoregistratie) worden in het onderwijs nog niet ten volle toegepast; wél veelvuldig toegepast en relevant in het onderwijs zijn de volgende audio-visuele middelen.
Episcoop, een zgn. opzicht projector, in tegenstelling tot de diascoop die een doorzichtprojector is. De episcoop stelt de docent in staat zowel bestaande afbeeldingen, bijv. foto’s en tekeningen, als andere ondoorzichtige min of meer platte voorwerpen (bijv. munten, plantendelen) op een scherm voor de klas te projecteren. Episcopen zijn vrij omvangrijke, moeilijk verplaatsbare toestellen die echter het voordeel hebben dat de programmatuur voor de docent gemakkelijk toegankelijk is. Het vroegere hoofdbezwaar tegen de episcoop als audio-visueel hulpmiddel, nl. de geringe lichtsterkte van het geprojecteerde beeld, hetgeen een grondige verduistering van het klaslokaal noodzakelijk maakte, is door de toepassing van de moderne halogeenlamp voor een belangrijk deel ondervangen. Men kan daarom vaststellen dat de episcoop, die lange tijd in het onderwijs als een verouderd apparaat werd beschouwd, vergeleken met de diaprojector, opnieuw in de belangstelling komt. Ook een ander bezwaar dat lange tijd tegen de episcoop bestond, nl. de meestal zeer korte brandpuntsafstand van het epiobjectief die plaatsing van het toestel voorin de klas noodzakelijk maakte, wordt bij de nieuwere episcopen meer en meer ondervangen. De episcoop wordt door docenten ook vaak gebruikt om bestaande tekeningen vergroot te projecteren op papier en dan het geprojecteerde beeld op dit papier met potlood, pen of viltstift over te tekenen.
Epidiascoop, een combinatie van de episcoop en de diascoop, in feite dus een episcoop, die behalve met een epiobjectief ook met een diaobjectief is uitgerust, zodat behalve ondoorzichtig materiaal ook doorzichtige lantaarnplaten, dia’s enz. kunnen worden geprojecteerd.
Diaprojector, de in het onderwijs van vandaag meest gebruikte doorzichtprojector. De diaprojector stelt de docent in staat diapositiefplaatjes met erdoorheen vallend licht op een scherm voor de klas te projecteren; het is de meest moderne aan de eisen van de school aangepaste diascoop. Moderne diaprojectoren hebben technisch afgerekend met het bezwaar, dat de ouderwetse ‘toverlantaarn’ aankleefde, nl. dat beeld voor beeld met de hand moest worden verwisseld. De moderne projector bezit hetzij een sledevormig magazijn, waarin de opeenvolgende dia’s achter elkaar voor projectie gereed staan, hetzij een ronddraaiend trommelvormig diamagazijn. De beeldwisseling, vóór- of achteruit, geschiedt door handbediening, veelal op afstand, dan wel automatisch; in het laatste geval met instelbare doch onderling even lange tussenpozen. De scherpstelling van het geprojecteerde beeld geschiedt bij de moderne diaprojectoren door handbediening op afstand of ook wel automatisch. De programmatuur voor de diaprojector is commercieel in overmaat voorhanden in de vorm van losse zwart-wit- of kleurendiapositieven, meestal in kleinbeeldformaat (24 mm × 36 mm) of in de vorm van vooraf samengestelde series van diapositieven. De docent die in het bezit is van een kleinbeeldcamera kan bovendien gemakkelijk zijn ‘eigen software’ vervaardigen, eventueel met behulp van in de handel verkrijgbare dia-makers, waarin een eenvoudige kleinbeeldcamera gebruiksgereed gemonteerd is aangebracht.
Voor onderwijsdoeleinden zijn dia’s en diaseries vooral geschikt als zij leer- en lesstof in beeld brengen die onderwijskundig voor een langere beschouwing door de leerling in aanmerking komt, dit in tegenstelling tot de film waarbij het waarnemen van de beweging en het emotioneel medebeleven door de leerling onderwijskundig belangrijker zijn om tot vermeerdering van kennis en inzicht te leiden. Enkele diaprojectoren kunnen door inzetten van een speciaal geconstrueerd objectvenster geschikt worden gemaakt voor de projectie van filmstrips, diapositiefseries aan elkaar gebracht in de vorm van een filmstrook. Filmstrips zijn in groten getale in de handel; zij hebben technisch het bezwaar dat zij kwetsbaar zijn als ze in opgerolde vorm weer geplaatst worden in de speciale kokervormige doosjes waarin zij geleverd worden, terwijl door docenten nogal vaak het bezwaar wordt geuit, dat het vastgelegde serieverband geen onderwijskundige flexibiliteit toelaat. Er bestaan ook projectoren die uitsluitend bruikbaar zijn als filmstripprojector.
Overheadprojector, een van de meer recente ontwikkelingen in de diascopieapparatuur; het is een grote diaprojector die op zijn achterzijde rust terwijl de dia (transparant genoemd) op een lichtspreidende fresnellens ligt. Het door de transparant naar boven stralende licht wordt via een spiegel en een objectief die op een verstelbare arm boven de eigenlijke projector zijn gemonteerd, over de schouder van de gebruiker op een scherm achter hem geprojecteerd. Het scherm moet in verband met de lage stand van de overheadprojector ten opzichte van de gebruiker (die op het transparant moet kunnen aanwijzen, schrijven of tekenen) zodanig verstelbaar zijn, dat het invallende licht daarop met een hoek van 90° terecht komt, aangezien anders aanzienlijke vertekening van het geprojecteerde beeld kan optreden (klein onderaan, groot bovenaan).
De grote aantrekkelijkheid van de overheadprojector voor de docent is dat hij zonder het oogcontact met zijn leerlingen te verliezen in de onverduisterde klas kan projecteren, waarbij hij door zelf op de transparant te tekenen of aan te wijzen het apparaat als ‘schoolbord’ kan gebruiken, of door het gebruik van geprefabriceerde transparanten (eigen produktie of in de handel verkregen) leer- en lesstof optimaal gevisualiseerd in zijn leeraanpak kan integreren.
De overheadprojector behoort tot de audiovisuele apparatuur die zich zeer snel een eigen plaats in de onderwijstechnologie heeft veroverd. Het zelf maken door de docent van transparanten met behulp van allerlei soorten voor het schrijven en tekenen op acetaat-, polyester- of cellofilm speciaal vervaardigd tekenmateriaal (viltstiften op olie- en waterbasis, glaspotlood enz.) is een betrekkelijk eenvoudige zaak. Ook allerlei op reprografische technieken gebaseerde apparatuur (transparantenmakers) staat de docent hiervoor ter beschikking: elektronische stencilapparatuur, vloeistofduplicators, thermische dupliceerapparatuur enz. Zowel zwart-wit- als kleurtechnieken kunnen hierbij worden toegepast. Transparanten voor de overheadprojector kunnen enkelvoudig worden gebruikt of in een vorm waarin door middel van meerdere uitklapbare lagen folie (overlays), boven elkaar een beeld systematisch wordt opgebouwd: iedere nieuwe overlay voegt nieuwe elementen aan het beeld toe. Bij het gebruik van de overheadprojector als schrijfprojector wordt meestal gebruik gemaakt van folie op een rol, waarbij de folie via rolhouders over de fresnellens heen en terug kan worden bewogen.
Filmprojector, ongetwijfeld het eerste apparaat waaraan gedacht wordt wanneer er gesproken wordt van audio-visuele media in onderwijs, opvoeding en vorming. Terecht, want potentieel is het medium film een onderwijskundig ideaal middel de werkelijkheid buiten de school binnen de muren van het klaslokaal te brengen. De toepasbaarheid van film is vooral optimaal wanneer leer- en lesstof aan de orde is, waarbij het meebeleven en het volgen van bewegingen essentieel is voor het verwerven van inzicht en kennis door de leerlingen. Het medium film is in staat zowel leer- en lesstof in de klas te introduceren, als leer- en lesstof documentair te behandelen; zowel chronologische en oorzakelijke ordeningen in de leer- en lesstof aan te tonen, als samenvattingen ervan te geven of, en dit is onderwijskundig uitermate belangrijk, emotionele belevingsinhouden die met bepaalde leer- en lesstof samenhangen op de leerlingen over te brengen. Film is een machtig middel om de motivatie van de leerlingen zowel als hun persoonlijke betrokkenheid bij bepaalde leer- en lesstofinhouden te stimuleren. De programmatuur hiervoor is in redelijk ruime mate voorhanden (filmmateriaal, films).
De stomme 16- en 8-mm-film, en dus ook de weergaveapparatuur daarvoor, schenen in het onderwijs lange tijd een min of meer aflopende zaak, voor zover het er althans onderwijskundig niet om ging leer- en lesstof uitsluitend visueel te illustreren. Wat dit laatste betreft is er de laatste tijd een tendens waarneembaar om opnieuw stomme films ten behoeve van het onderwijs te produceren in de vorm van de zgn. single concept-film, die vaak als maximaal ca. 5 minuten durende 8-mm-cassettefilm wordt aangeboden en die één enkele leer- of lesstofeenheid in beeld brengt. Men kan de 8-mm-single concept-cassettefilm vaak met een bewegende diaserie vergelijken.
De 16- en 8-mm-filmprojectieapparatuur heeft de laatste jaren grote technische ontwikkelingen ondergaan. Het bedieningsgemak voor de docent is hierdoor sterk toegenomen. Automatische filminleg, snelle terugspoel- en herhaalmogelijkheden, mogelijkheid het filmbeeld stil te zetten en de mogelijkheid om met dezelfde projector zowel geluids- als stomme films te draaien, hebben vooral de 8-mm-cassettefilmprojector, maar zeker ook de moderne 16-mm-filmprojector allengs tot onderwijskundig optimaal in het klaslokaal hanteerbare apparatuur gemaakt.
Het doorzicht- en het daglichtprojectiescherm in combinatie met de halogeenlamp hebben daarenboven de noodzaak om het klaslokaal te verduisteren opgeheven. De speciale 8-mm-lusfilmprojector biedt de mogelijkheid het filmbeeld zo vaak te herhalen als voor het afronden van het onderwijsleerproces door de docent gewenst wordt.
Schoolradio is in Nederland en België, in tegenstelling tot veel andere landen, een medium gebleven dat zich alleen richt op het onderwijs aan leerlingen in het primaire onderwijs. Als geluidsmedium heeft de radio zich de oudste rechten in het onderwijs verworven: reeds in 1929 vonden proef-schoolradiouitzendingen plaats, die een aanvulling op het bestaande lesrooster trachtten te geven. Schoolonderwijs vervangende radiouitzendingen met een zuiver onderwijzende inhoud zijn door de verschillende beheerders van de radio als massacommunicatiemedium nimmer beproefd. Pas na 1948 heeft de schoolradio een duidelijker op dienstverlening aan de school geïnspireerde vlucht genomen. In 1953 vonden de eerste schoolradiouitzendingen plaats, die door de docent in de klas moesten worden aangevuld met de vertoning van kleurendiaseries. Deze vorm van schoolradio wordt de laatste tijd vaak met de term radiovisie aangeduid. Schoolradiouitzendingen vinden plaats in verscheidene vormgevingen: muzieklessen, lezingen, causerieën, reportages, interviews, klankbeelden en hoorspelen. Vooral de reportage en het hoorspel kunnen belangrijke onderwijskundige bijdragen leveren tot het actualiseren en dramatiseren van leer- en lesstof.
Op vele scholen worden schoolradiouitzendingen op geluidsband vastgelegd zodat men zelf het tijdstip kan bepalen waarop de uitzendingen onderwijskundig verantwoord in het lesrooster zijn in te passen. Hiervoor staan de docent sinds enige tijd, behalve de gewone geluidsbandrecorder, ook radiocassetterecorders ter beschikking. Ter begeleiding van schoolradiouitzendingen worden meestal schriftelijke aanwijzingen voor de docent en geïllustreerde cahiers voor de leerlingen ter beschikking gesteld. Het begeleidingsmateriaal voor de docent bevat o.a. gegevens om de uitzending met de leerlingen voor te bereiden, werkschriften voor de leerlingen bevattende o.a. werkopdrachten die naar aanleiding van de uitzending door hen moeten worden uitgevoerd.
Platenspeler, vooral na de Tweede Wereldoorlog zich een plaats veroverend als hulpmiddel bij het onderwijs. Vooral bij de muzikale vorming en het zangonderricht, maar ook bij vakken als biologie (vogelgeluiden bijv.), geschiedenis (historische opnamen van politici bijv.) en literatuur kan de grammofoonplaat belangrijke bijdragen leveren om de leer- en lesstof te concretiseren. De grammofoonapparatuur heeft wat de geluidsweergave betreft een zeer hoge graad van perfectie bereikt, die ook in het daartoe ingerichte klaslokaal tot haar recht kan komen. Vooral de stereofonische apparatuur voldoet hierbij aan hoge eisen. Tegen de achtergrond van het omvangrijke gebruik van de platenspeler in de privésfeer is de toepassing van grammofoonapparatuur in het onderwijs nog duidelijk achtergebleven. Twee oorzaken hiervoor zijn duidelijk aanwijsbaar. In de eerste plaats is het aanbod van onderwijskundige programmatuur, behalve dan voor muziekonderwijs en zangonderricht, betrekkelijk gering. In de tweede plaats is de door de apparatenindustrie speciaal voor onderwijsdoeleinden ontwikkelde platenspeler in de schoolwereld een nog weinig voorkomende zaak. De schoolplatenspeler, zoals die in het buitenland wel voorkomt, heeft een uiterst snelle terugspeelmogelijkheid die tot het eenvoudig herhalen van bepaalde passages van de grammofoonplaat in staat stelt.
Bandrecorder, als term een in feite onjuiste contaminatie van tape recorder (Eng.) en bandopnameapparaat of bandopnemer, in technische zin wel magne(to)foon genoemd, met de diaprojector waarschijnlijk het meest voorkomende technische leerapparaat op de school, waarmee niet is gezegd dat de bandrecorders in het onderwijs overal op een onderwijskundig optimale wijze worden gebruikt. De bandrecorder is, evenals trouwens alle andere audio-visuele apparatuur, meer een uitdaging aan de onderwijsvaardigheden van de docent dan een uitgesproken gemak bij het lesgeven.
Er zijn tal van soorten bandrecorders met verschillende technische kwaliteiten in de handel. Een hoofdindeling hierin vormen de openspoelrecorders en de cassetterecorders. Verder zijn er bandrecorders voor mono- en/of stereogeluidsweergave, bandrecorders met volspoor-, 2-spoor-, 4-spoor- (en zelfs met 8-spoor)opname- en -weergavemogelijkheden, en bandrecorders met verschillende bandsnelheden bij het opnemen en weergeven. Op school wordt meestal de tweesporige bandrecorder gebruikt met een gecombineerde opname- en weergavekop en een wiskop. De techniek van de geluidsregistratie en de geluidsweergave door middel van de bandrecorder berust op de vertaling van geluidstrillingen in magnetische veldspanningen op de metaaldeeltjes van de geluidsband en het weer terugvertalen van deze in geluidstrillingen. Het telwerk van de bandrecorder stelt in staat bij snel vooruit- en terug spoelen, bepaalde gedeelten van de geluidsband snel te vinden. Deze kwaliteit te zamen met het onmiddellijk na de opname kunnen weergeven van het geluid maakt de bandrecorder tot een onderwijskundig uiterst flexibel en bruikbaar hulpmiddel. Vooral bij het moedertaalonderricht en bij het onderwijs in de moderne talen ligt de toepassing van de bandrecorder voor de hand, bijv. als hulpmiddel bij de zelfevaluatie van leerlingen met betrekking tot uitspraaktechniek en spreekvaardigheid. Maar ook kan de bandrecorder dienen om allerlei vormen van verbale informatie na vastlegging aan leerlingen door te geven. Interview- en discussietechnieken kunnen met de bandrecorder worden geoefend, schoolradiouitzendingen en grammofoonplaten op de band overgespeeld en telefoongesprekken vastgelegd. Kortom de toepassingsmogelijkheden voor de onderwijsvaardige docent zijn legio.
Een specifieke toepassing van de bandrecorder is gelegen in de mogelijkheid de beeldwisseling van een diaprojector te commanderen. Daartoe moet speciale diastuurapparatuur in de recorder worden ingebouwd of moet deze combinatie met een los diastuurapparaat worden gebruikt. Een hoogfrequent geluidssignaal, een zgn. puls op de geluidsband, zorgt dan voor het in werking stellen van het beeldwisselingsmechaniek van de diaprojector. Een diaserie met bijbehorende commentaar- en geluidsband wordt geluidsdiaserie genoemd; deze is in het onderwijs de laatste tijd duidelijk in opmars.
Een speciaal op het moderne talenonderwijs gerichte toepassing vindt de bandrecorder in het talenpracticum, ook wel talenlaboratorium genoemd. Het talenpracticum bestaat uit een aantal bandrecorders in aparte leerlingencabines, in meer ontwikkelde talenpractica via een speciaal bedieningspaneel met de docent verbonden. Een talenpracticum in zijn meest eenvoudige vorm bestaat uit apparatuur die leerlingen in staat stelt bepaalde taalinstructieprogramma's luisterend te verwerken. Men noemt dit het audio-passieve systeem. In het meer ontwikkelde audio-actieve systeem kan de leerling niet alleen luisteren, maar ook zelf op de geluidsband oefeningen inspreken. Het audio-actieve comparatieve systeem biedt bovendien de mogelijkheid voor de docent iedere leerlingencabine via een bepaalde knop op zijn bedieningspaneel af te luisteren en te corrigeren. De leerling zelf is in dit systeem in staat contact met de docent te leggen voor het stellen van vragen en een eigen tempo te bepalen. Een ander talenpracticumsysteem is het audio-actieve distributieve systeem, dat de docent de mogelijkheid biedt verschillende groepen van leerlingen verschillende programma’s, echter in een voor allen gelijk tempo, te doen doorwerken, bijv. herhalingsprogramma’s voor de minder-, voortgezette programma’s voor de meergevorderden.
Leermachine die in het onderwijs tot nu toe weinig opgang heeft gemaakt. In het bedrijfsleven, in het bijzonder voor bedrijfskadertraining vinden teaching machines hier en daar wel toepassing. De programmatuur is dan echter meestal specifiek op het bedrijf gericht en leent zich niet voor toepassing elders. Leermachines werken volgens verschillende technische systemen om geprogrammeerde instructie aan leerlingen te presenteren volgens een logische step by step-opbouw van eenvoudig naar moeilijk, vaak in vraag-en-antwoordvorm. Bij een foutief antwoord van de leerling wordt de voortgang geblokkeerd en schakelt de machine terug naar een eerder onderdeel van het leerprogramma; bij geprogrammeerde instructie zijn er lineaire en vertakte programma’s.