iemand die iets afluistert; sedert de middeleeuwen voorkomende benaming, met de bepaalde betekenis van: hij of zij die gesprekken afluistert (en veelal daarvan misbruik maakt; zie ook het voorgaande sprw.). Vgl. luisteren als vinken, als een vink. Andere samenstellingen met vink zijn: goudvink (iemand die rijk is), rietvink (iemand met een piepende stem), distelvink (iemand die gemaakt vrolijk is) vlasvink (iemand die op het vlasveld werkt), roervink (oproermaker), lokvink (iets dat aanlokt); sletvink, lichtvink. Vgl. Hd. Dreckfinck, eig. bergvink, fig. een vuil mens, Mistfink, Schmierfink, Schmutzfink, enz. Het znw. vink wordt hier in oneigenlijke opvatting gebruikt om persoonsnamen te vormen van ongunstige betekenis, evenals vogel: een rare vogel (Fr. un drôle d’oiseau), een kale vogel, een spotvogel, bentvogel, galgevogel, nachtvogel, schimpvogel, enz. — Fr. un écouteur (aux portes); être aux écoutes; Hd. ein Lauscher, ein Horcher (an der Wand); Eng. an eavesdropper.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk