1. als eerste lid van een samenstelling heeft turbo- de bet. ‘zeer krachtig’. Zo heeft men het bijv. over een turboherrie; turboluidspreker, tur- bokleren enz. In 1987 verscheen van de hand van journalist en trendwatcher Jan Kuitenbrouwer het bijzonder succesvolle boekje Tur- botaal. Vansocio-babble totyuppiespeak. Het handelde over het snelle en modieuze taalgebruik van vnl. jongeren, o.m. gekenmerkt door vele afkortingen {depri; dombi; socio enz.) en een heropleving van archaïsche taal.
De verpleegsters sporen hem zo nu en dan aan een slok turbopap te nemen... (René Stoute: Bewijs van ontslag, 1989)
Shepherd pruilt wat met dat turbogeile, verongelijkte mondje van d’r. (Joost Zwagerman: Gimmick, 1989)
2. de- opendraaien/opzetten, wielerslang voor ‘extra hard gaan rijden’.
Op de Puy de Dóme had het tweetal Zoetemelk- Ocana de turbo flink opengedraaid. (Mart Smeets: Rugnummers en ingevette benen, 1990)
Overmars was er beroerder aan toe, zijn kwelgeest Panucci zat hem niet alleen venijnig dicht op het lijf, de jonge Italiaan schakelde daarnaast regelmatig de turbo in om - zoals Wim Suurbier in zijn beste dagen deed - naar voren te stomen. (Trouw, 26/05/95)