zijn - hebben
het naar zijn zin hebben; op zijn gemak zijn; zijn draai hebben.
Zijn slinger in iets/iemand hebben bet. dan weer ‘aan iets, iemand plezier beleven’. Bargoense en gewestelijke uitdr., die volgens Van Ginne- ken al gebruikt werd door de huzaren in de periode 1913 -1914. De uitdr. is echter vermoedelijk ouder. De toevoeging als een ouwe aap, die men soms wel eens hoort, maakt duidelijk dat slinger wellicht refereert aan het slingeren van een aap (van tak tot tak), hetgeen dan een aanduiding kan zijn dat het beest goed gehumeurd is.
... hij had nou eenmaal z’n slinger in dat jonkie. (Piet Bakker: Ciske De Rat, 1941)