Gepubliceerd op 21-06-2017

Schompes

betekenis & definitie

1. krijg het-, platte verwensing. Het schompes krijgen van iets bet. ‘ergens de zenuwen van krijgen’. Syn. krijgde kanker; krijg de rattenkanker; krijgde tering; krijgde tyfus enz. De herkomst van schompes is onbekend.

... iedereen krijgt alleen maar het schompus van dat slappe gekakel van jou. (Wil Schackmann: Genoeg gesold, 1988)

... maar de eerste de beste keer al dacht ik krijg nou het schompes, wat een lekkere meiden... (Gregor Frenkel Frank: Patsers & prolurken, 1991)

Bij ruzies met vriendjes kon ik al snel putten uit een ruime voorraad verwensingen (‘krijg het schompes, de bloedpoep, het aan je hart, aan je lip, de pleuris of de racekak’) maar als ik mij overgaf aan zelfbeklag wist ik, behalve gekte en warmte, geen andere aandoeningen te verzinnen. (Kees van Kooten, in: Humo, 30/03/95)

2. zich het - lachen/schrikken/werken enz., erg

hard lachen, schrikken, werken enz. Schompes wordt hier gewoon gebruikt ter intensivering. Vaak nog versterkt tot het schompes achter je hart. Oorspr. soldatenslang, tegenw. in bredere kring verspreid, zij het nog steeds slang. Syn. zich het apezuur schrikken/werken enz.

... ik heb me ’t schompus gewerkt... (Ben Borgart: Buiten schot, 1975)

En Hare Majesteit zoefde langs in een gigantische limousine. Ik woof me het schompes... (Jos Brink: Laat mij maar schuiven, 1988)

En als het nou een baantje is, waarbij je op je reet kan zitten, maar nee, ik werk me het schompes. (Gerrit Grobben: Wolfram, 1989)

Je werkt je nu al tien jaar het schompes. (Nieuwe Revu, 18/01/90)

We hebben ons vannacht het schompes gereden. (NRC Handelsblad, 28/01/90)

< >