voor de nop; voor noppes
gratis, om niet. Noppes‘niets, geen, neen’ is een Bargoens woord dat al in de 19de eeuw opgetekend werd, o.a. in Woordenschat en bij Koster Henke. De laatste geeft noppes poen‘geen geld’; noppes pekaan‘niets bij me; niets op zak’; noppes kotsen‘niets zeggen’. Een grappige variant is noppiedenop‘helemaal niets’. Een noppeshoer is een prostituee die ook voor de liefde met iemand meegaat. De herkomst is onzeker, maar het Rotwelsch kent gelijkaardige vormen: no- bis, nobus, noppe, nopel, noves(voor verdere uitleg zie Wolf). Misschien van Oudhoogduits ne- owihts‘niets’. Syn. voorde katzijn kut/kale. Affljn, ze doen me noppes... (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938)
... je kon je brandstof voor noppes verstookt hebben ... (Piet Bakker: De Slag, 1951)
... ik was lekker onder de pannen voor noppes. (Simon Carmiggelt: We leven nog, ongedateerd)
Wat doen we d’r aan? Noppes. (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld, 1980)
En daar kun jij gratis en voor nop bij zijn! (Popfoto, oktober 1994)