Gepubliceerd op 21-06-2017

Naad

betekenis & definitie

1. in je-,als (vulgaire) uitdr. van afwijzing of ongeloof. In dezelfde zin 3. Vgl. ook (aan) mijn reet; ammehoela/aan mijn hoela.

‘Kunt u daar geen stokkie voor steken...?’ ‘In je naad’, dacht ik... maar liet niks merken... (Haring Arie: De Sarkast, 1989)

2. in zijn - zitten,bang zijn. Met naadwordt hier ‘bilnaad’ bedoeld. Deze slanguitdr. wordt al aangetroffen bij Speenhoff. Vgl. in dezelfde zin in zijn reet zitten; in zijn stinkerd zitten; hem knijpen.
3. lik me -, daar denk ik niet aan; je kunt de pot op. Vulgaire afwijzing. Vgl. 1. Syn. lik me hol; lik me reet;vgl. van likmevestje.

Ik zie geweld en haat op tv en op straat, in de pers en op de radio, dus lik m’n naad... (Vrij Nederland, 29/02/92)

4. zich uit de - werken/fietsen enz.,erg hard werken, fietsen enz. (tot men erbij neervalt). Informele uitdr. Vgl. het in de Utrechtse Vechtstreek populaire werke datje naie krakeof zijn eige uit-te-naad werreke/lope enz.

Intussen begint de tweedeling, waarvoor PvdA-lei- der Den Uyl in de jaren zeventig waarschuwde, werkelijkheid te worden. Het ene deel van de bevolking werkt zich - ‘druk, druk, druk’ - uit de naad, het andere deel is blijvend afgeschreven, en moet zonder uitzicht op werk zien rond te komen van een uitkering. (Elsevier, 26/11/94)

Dus hebben ze ook veel meer voor elkaar over. Zoals die ouwe Phil Anderson zich vorig jaar tijdens de ploegentijdrit in de Tour helemaal uit de naad reed. (Vrij Nederland, 23/04/94)

< >