1. geen -(ij), niets. Informeel. Syn. geen fuck; geen makke; geen tering enz.
... hij begreep geen lazer van de onverhoedse geweldenarij. (Willem van Iependaal: Vlieg er eens uit, 1950)
... je brengt er geen lazer van terecht, niet? (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting, 1960)
2. op zijn - krijgen, zie lazarus/lazerus.
lazeren: dat lazert niet, dat geeft niet; dat doet er niet toe. Deze uitdr. komt al voor bij Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar (1935), maar is veel ouder. Het Bargoense werkwoord lazeren heeft verder nog de bet. ‘gooien’ en ‘zeuren’. Vgl. dat dondert niet. Zie ook oplazeren.
... wat lazert dat ook. (Simon Vestdijk: Op afbetaling, 1952/1992)\