Gepubliceerd op 21-06-2017

Jottem/jottum:

betekenis & definitie

1. populaire kreet voor ‘hoera’. Kindertaal of als scherts.

Ik wil een leven leiden dat van seconde tot seconde naar ontdekkingen voert, dat trilt, dat me van mijn hielen tot mijn kruin met kippevel beroert. Jottum! (Adelheid Roosen, in: Humo, 24/03/88)

Eten geblazen. ‘Jottum, picknicken!’, roepen ze dankbaar. (Annemarie Oster: Een moeder van niks, 1982)

‘Jottem’, bakviste zij twinkelend... (NRC Handelsblad, 17/02/89)

‘Jottem, jammie-jammie, ja, toneel. Laten we het daar eens over hebben’. (HP/De Tijd, 02/12/94) Zoenen op een gegeven moment en dan wreef je eens ergens over en dan hmm! Jottum, spannend. (Nieuwe Revu, 17/08/94)

2. van -, in orde, prima.

En omdat ’t met zijn oude maatjes in achtereenvolgens The Wanderers en The Lords of the New Church ook niet echt van jottem ging, was het eind ’86 niet zo moeilijk meer om Sham 69 in de oude bezetting nieuw leven in te blazen. (Oor, 22/10/88)

< >