Gepubliceerd op 21-06-2017

Horendol/hoorndol

betekenis & definitie

zeunuwachtig; stapelgek, woedend: ergens horendol/hoorndol van worden.In de 16de eeuw kende men al hoorndul ‘woest, wild’. Hoornbet. ‘hersens’, zodat het woord eigenlijk ‘hersendul’ beduidt. Oorspr. werd het gebruikt m.b.t. razernij van hoornvee, veroorzaakt door horzels die in de neusgaten van de dieren eitjes leggen. Huizinga geeft echter een andere verklaring. Volgens hem houdt het woord verband met de oudtijd- se naam hoorningvoor februari. Dat was de maand der bacchanalia, der carnavalsfeesten.

’k Heb me horendol lope prakkezere, hoe we er mee aan motte... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)

Als ik om vier uur niet m’n eerste sherrietje nip, word ik al hoorndol... (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld, 1980)

Ik werd er horendol van en wist me absoluut geen raad. (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan, 1982)

Ik werd hoorndol van het taaltje. (Bert van der Veer: Het einde van de Lijn, 1985)

< >