Gepubliceerd op 20-07-2020

Stam

betekenis & definitie

afl. op m, van den Idg. wt. stha staan; het woord w. d. z.: wat van den boom staat, vaststaat, dus niet bewogen wordt als de takken. Daar uit den stam de takken voortkomen, spreekt men ook van: af stammen = van denzelfden stam (fig. voorvader) komen; vandaar ook stam als volksstam, en stamboom (geslachtsboom).

< >