Gepubliceerd op 20-07-2020

Spier

betekenis & definitie

grasscheutje, van den Germ. wt. spi; spits zijn, vgl. ’t Lat. spina = doorn; spica = aar. Een spier is lang, dun en rond, en hieruit ontstond ons spier als naam van onze „vleeschkoorden”: de spieren der armen, enz.; „hij vertrok geen spier." Ook het witte vleesch van een vogel (tevens langrond en dun) heet spier, vandaar: spierwit. Ook in spiernaakt herinnert spier aan ’t witte vleesch der vogels. — In de uitdrukking: „ik geef er geen spier om”, zal spier wel de oorspr. bet. hebben, n.l. grasspiertje, dus een kleinigheid, niets.

< >