Gepubliceerd op 20-07-2020

Schort

betekenis & definitie

(kleedingstuk, voorschoot), van ’t Lat. excurtus (van curtus = kort); dus: het korte kleed. — Schorten (opschorten) is letterlijk: het kleed als een schort opnemen, inkorten; vandaar ook: de behandeling van een of ander onderwerp opschorten, inkorten; ten laatste ook: uitstellen, nalaten. — Ook schorsen, dat eveneens van excurtus komt, kreeg een zelfde bet.: de vergadering schorten, iemand schorsen (zijn bediening doen ophouden). — Ook het werkw. schorten in de bet. van ontbreken behoort hierbij, bijv: „Wat schort U ?” (= wat ontbreekt U?): het ziet nl. op het kort of te kort zijn, dus op een ontbreken, een gebrek.

< >