Gepubliceerd op 20-07-2020

Bot

betekenis & definitie

(bot vangen), van ‘t Ohd. bozan — slaan, stooten: zie Aanbeeld; het bet.: den stoot van den bal vangen, opvangen ; dus iets minder aangenaams, als: slaag krijgen, een blauwtje loopen enz. Verwant is de bot, de knop van een bloem, vgl. uitbotten ; de knop immers is hetgeen naar buiten .,stoot”, uitslaat, uitschiet (vgl. scheut). Ook bot (been) wil men tot deze familie brengen : het uitstekende, uitknoppende, uitbottende van ons lichaam. In bot vieren bet. bot: einde, n.l. het vooreinde van het ankertouw, dat buiten boord hangt, bijv. ,,het touw heeft geen bot genoeg”, d.i. is niet ver genoeg buiten boord gestoken; (het) bot vieren is dus : het touw loslaten, evenals men zijn driften loslaat, botviert. Dit bot leidt men van ’t Fr. bout (onder: bot) = einde af, doch waarschijnlijker is het, dat ’t identisch is met bot = knop als uiteinde.

< >