Gepubliceerd op 21-02-2019

Hendrik cornelis krijger

betekenis & definitie

Hendrik Cornelis Krijger (‘Henk’) geb. Karoengi (Ned. Indië) 19 november 1914.

Woonde tot 1928 in Karoengi, tot 1952 in Amsterdam en sinds 1952 in Den Haag werkzaam. Leerling van het Kunstnijverheidsinstituut te Amsterdam en het Rijksinstituut tot Opleiding van Tekenleraren (akte M.O.) te Amsterdam o.l.v. G. W. Knap, Bert Nienhuis, Jordaan, C. Bolding, J. van Tongeren en G. A. van Duffelen.

Schildert, tekent (pastel, pen), aquarelleert en beeldhouwt. Kunstrichting: aanvankelijk gecharmeerd van W. Schumacher, Dick Ket e.a., later van Gust de Smet, Permeke, Chabot; thans een beetje cobra-achtig, doch dat is maar uiterlijk. Probeert zichzelf te zijn en meer daarmee te slagen in werk van min of meer religieus sociale bewogenheid. Monumentaal werk voor architektuur in ijzer, hout, beton en keramiek. Vrije schilderkunst en assemblages van hout en metaal.

Boekverzorging en illustratie. Lid van de Haagse Kunstkring (2de afd.) en de G.V.N. Gaf les aan ulo-scholen en thans aan particulieren. Leerlingenprijs (1e prijs), exp. van werk van leerlingen aan het Rijksinst. tot Opl. v. Tekenleraren. Verkreeg eervolle vermelding van min. v. O.K.W., 1948 Staatsprijs voor boekverzorging.

Rijkscollectie: tekeningen, O.I. inkt, gouache.

< >