Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zonde

betekenis & definitie

Zonde - verkeerde gesteldheid en daad van een zedelijk-redelijk schepsel ten opzichte van God, voor zooveel het zich van God afwendt en in zich zelf of in de geschapen wereld het voorwerp van zijn leven en liefde stelt. Zonde is dus een religieus-zedelijk begrip en daarom een kwaad van bijzonderen aard. Zij is een raadsel, alleen mogelijk in een wereld, waarin wezens bestaan, die een persoonlijk karakter en daarin een betrekkelijke vrijheid bezitten. Men kan z. bepalen als ongeloof, ongehoorzaamheid; ook als hoogmoed, zelfzucht.

Zij is dus iets, wat niet berust in de stoffelijkheid of zinnelijkheid op zich zelve, of in het bestaan van het eindige, geschapene als zoodanig, of in zekere oorspronkelijke, anti-goddelijke macht, maar in het misbruik, dat het schepsel van zijn vrijheid maakt. Z. is dus niet natuurlijk, maar onnatuurlijk, niet enkel iets negatiefs: een schijn; of iets privatiefs: een nog-niet, een doorgangsstadium in de ontwikkeling; maar iets positiefs, d. w. z. een bepaalde gezindheid, die verkeerd is, dus een niet-meer, een af-val. Vandaar dat er eigenlijk geen zonde is zonder zondaar, omdat de z. iets is, wat een zedelijk-redelijk wezen onderstelt. De z. is algemeen menschelijk en wordt door de kerkleer als erfelijke belasting aangenomen : Erf-zonde. Dit is dan in de eerste plaats de toestand, de hebbelijkheid, waarin de mensch zich bevindt. Zij ontwikkelt zich als z.g. dadelijke, feitelijke z., die de mensch persoonlijk begaat. Er is verschil over de vraag, hoever de z. doorwerkt in de menschheid. Volgens de R.-K. kerk heeft zij wèl den mensch zijn z.g. boven- en buiten-natuurlijke gaven doen verliezen, maar zijn natuurlijke, zedelijkredelijke gesteldheid is vrijwel ongedeerd gebleven.

Volgens de Prot. leer ook deze niet: de mensch is in zijn geheel zondig, niet gaaf, zooals met God overeenstemt. Vandaar dat de R.-K. leer de begeerte als zoodanig nog niet zondig noemt; zij wordt dit eerst, als de wil haar opneemt. Volgens de Prot. leer is reeds de begeerte, als uiting van zondige gesteldheid, zondig. De z. veroorzaakt smet en schuld en wordt door straf gevolgd, bepaaldelijk door den Dood. Men onderscheidt z. in gedachte, woord, daad ; tegen God en den naaste ; door doen en nalaten; verborgene en openbare; stille en (om wraak) roepende of heerschende ; bij vergissing of welbewust (met opgeheven hand). De R.-K. kerk onderscheidt doodz., ook zware of groote z. genoemd, waardoor men zich geheel van God afwendt en de verdoemenis verdient, en licht-vergeeflijke. De eerste of dagelijksche z., waardoor de vriendschap met God wel niet verloren wordt, maar verflauwt, eischt per se biecht en boete.

Volgens de Prot. leer is deze scheiding willekeurig, omdat de z. vooral bestaat in de gezindheid en daarom niet zóó kan worden onderscheiden : elke z. is doodelijk en vergeeflijk, behoudens die tegen den H. Geest, d. w. z. welbewust verzet, tegen beter weten in, tegen den Geest. Volgens de R.-K.'leer is ook deze z. niet beslist onvergeeflijk. De R.-K. kerk noemt 7 hoofdzonden: hoogmoed, gierigheid, wellust, nijd, gulzigheid, traagheid, toorn. — Het woord z. wordt ook gebezigd waar deze onderstellingen ontbreken = zedelijk kwaad in het algemeen. Toch is het een woord van religieusen aard. Met de opvatting van z. hangt die van den heilsweg, de verlossing, de verzoening samen. Zij beheerscht veelszins de geestesrichtingen, ook de kerkelijke verhoudingen.

< >