Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Verduistering of eklips

betekenis & definitie

Verduistering of eklips - (sterrek.). Wanneer een hemellichaam geheel of gedeeltelijk van licht beroofd wordt, doordat een ander hemellichaam er zich als een scherm vóór plaatst of er een schaduw op werpt, spreekt men van een v. Daartoe zijn dus alle bedekkingen te rekenen en eveneens de Mercurius- en de Venusovergang. In het Jupiter-stelsel neemt men v. der wachters door de schaduw der planeet waar, een enkele maal ook in het Saturnus-stelsel. Hier zal in het bijzonder van zons- en maansv. sprake zijn, die optreden, als Zon, Maan en Aarde nagenoeg op een rechte lijn staan. Staat de maan tusschen zon en aarde (Nieuwe Maan), dan kan zij geheel of gedeeltelijk de zon bedekken (zonsv.), terwijl dan tevens haar schaduw op de aarde valt.

Staat de aarde tusschen zon en maan (Volle Maan), dan valt de schaduw der aarde op de maan (maansv.). Wij leggen een uitwendigen raakkegel om zon en aarde — het was onmogelijk, in de figuur de juiste verhoudingen in acht te nemen — ; het deel tusschen A en den top P heet de schaduwkegel, het stuk tusschen Z en A de lichtkegel der aarde. Uit de afmetingen van zon en aarde en de afstanden der aarde tot zon en maan volgt dan, dat de doorsnede van den lichtkegel, ter plaatse waar de maan M in haar baan den kegel doorloopt, gemiddeld ongeveer 43/4 maansmiddellijnen bedraagt, de doorsnede van den schaduwkegel gemiddeld iets meer dan 21/2 maansmiddellijnen. Hieruit volgt, dat de zonsv. talrijker zijn dan de maansv. Inderdaad hadden er van 1872 tot 1907 83 zonsv. plaats tegen slechts 57 maansv. Is de maan in den lichtkegel der aarde getreden (geval M1), dan treft de raaklijn BC de aarde, hetgeen eenerzijds beteekent, dat een deel der aardoppervlakte, b.v. de plaats D, de maanschijf op de zon ziet geprojecteerd, en dus een gedeeltelijke zonsv. waarneemt, anderzijds, dat de halfschaduw (penumbra) der maan op de aarde valt. Is de maan geheel in den lichtkegel gedompeld (geval M2), dan valt blijkbaar de kernschaduw der maan op de aarde. De plaats E ziet nu de maanschijf centraal op de zon. Het is een merkwaardig en voor de praktijk der v. allerbelangrijkst feit, dat de schaduwpunt nagenoeg tot aan de aarde reikt.

Het hangt van de afstanden zon-aarde en maan-aarde, beide veranderlijk, af, of de schaduw de aarde werkelijk bereikt — en dan op de aarde een klein cirkelvormig gebied afteekent, welks bewoners een totale zonsv. zien — of niet; in het laatste geval ziet E een ringvormige zonsv.: de maanschijf is niet groot genoeg om de zon te bedekken. Er zijn gemiddeld 6 totale tegen 6 ringv. zonsv. Een zonsv. is maar op een klein deel der aarde zichtbaar, een gedeeltelijke op het gebied, door de halfschaduw der maan, een totale slechts op de zeer smalle strook, door de kernschaduw beschreven ; een maansv. is integendeel op de geheele aardhelft waarneembaar, die naar de verduisterde maan toe is gekeerd, en bovendien nog op die plaatsen, die de aarddraaiing in den loop der v. in deze helft brengt. Ofschoon er dus meer zonsv. dan maansv. plaats vinden, ziet een bepaalde waarnemingsplaats veel vaker een maansv. dan een zonsv. — Niet elke Nieuwe Maan geeft een zonsv., niet elke Volle Maan een maansv. te zien. De maansbaan helt nl. onder een hoek van 5° op de ekliptika, zoodat in het algemeen de N. M. boven of onder de zon passeert, de V. M. boven of onder de aardschaduw. Alleen als de maan dicht bij de ekliptika staat, is er sprake van eklipsen: vandaar de naam ekliptika.

Zoo waren er in 1923 13 Volle Manen, maar alleen die van 2 Maart en 25 Augustus werden verduisterd. Zooals men ziet, liggen deze twee v. een klein halfjaar uiteen ; zij vallen bij de beide punten (knoopen), waarin ekliptika en maansbaan elkaar aan den hemel schijnen te snijden. Bij eiken knoop kunnen één of twee zonsv. plaats hebben, geen of één maansv. In 1922 waren er alleen maar 2 zonsv. ; in 1917 daarentegen 4 zonsv. en 3 maansv. De eklipsseizoenen vielen dat jaar in Januari, Juni—Juli en December, gevolg van het feit, dat de snijlijn van de vlakken van aard- en maansbaan (de knoopenlijn) „terug” draait, en wel 19°.34 per jaar, zoodat de zon de knoopen elk jaar omstreeks 19 dagen eer ontmoet, en de eklipsseizoenen met dit bedrag vervroegen. Na 18 jaar en 11 dagen (Saros) herhalen zich de v. onder bijna gelijke omstandigheden ; na 19 jaar (maancirkel) vallen zij weer op denzelfden datum.

< >