Universalisme - Dogmatisch, t. a. van de verlossing en de genade, de opvatting, dat deze algemeen, universeel zijn en dus allen menschen, hoofd voor hoofd, gelden. Het komt er slechts op aan, dat dezen haar aanvaarden, d. i. gelooven. Het U. staat dus tegenover het Particularisme.
Men onderscheidt universeele (algemeene) en particuliere (bijzondere) genade. In het Ie geval is de mogelijkheid tot zaligheid gegeven ; in het 2e ook de werkelijkheid. Ook onderscheidt men, m. n. in de Engelsche theologie, de algemeene verlossing in dien zin, dat de mensch in een toestand van verlosbaarheid wordt gebracht en de bijzondere, in zooverre de mensch dezen toestand metterdaad moet realiseeren.
In meer algemeenen zin wordt het U. gebezigd t. a. van de eeuwige toekomst van mensch en menschheid. Het is dan de opvatting, óf dat alle menschen kunnen zalig worden, d. w. z. altijd de kans behouden om te gelooven, mits zij dit doen : hypothetisch U„ óf dat alle menschen per se zalig zullen worden, omdat op den duur Gods genade onwederstaanbaar is: absoluut U. De kerkleer heelt dit U. verworpen en aan het z.g. dubbele einde: hemel-hel, zaligheid-rampzaligheid vastgehouden. De conditioneele onsterfelijkheid of het Annihilatianisme vertegenwoordigt een derde opvatting. Het U. is de leer van Pelagius, het semi-pelagianisme, de Remonstranten, de moderne theologie en wordt beurtelings op theologische en anthropologische gronden verdedigd. Ook onder orthodoxen zijn er velen, die op dit punt de kerkleer niet streng vasthouden en althans de mogelijkheid van het U. open laten.