Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Unitariërs

betekenis & definitie

Unitariërs zijn aanhangers der Unitarische kerk, die in tegenstelling tot de leer der Drieeenheid nadruk legt op de eenheid (unitas) van God en Jezus Christus vereert als een goddelijk geïnspireerden leeraar. De naam (unitaria religio) komt het eerst voor in een besluit van het Zevenburgsche parlement van het jaar 1600. De Unitarische gemeenten in Zevenburgen namen den naam in 1638 officieel aan.

In Polen werd hij niet aanvaard. In Engeland komt hij het eerst voor in 1682.

De Hervormers hadden reeds te stellen met anti-trinitariërs (o. a. Servet), ook onder de spiritualisten en wederdoopers. Uit Boven-Italië kwam het Unitarisme in Zwitserland en Polen. In Zwitserland werd het krachtig bestreden, in Polen (en later in Zevenburgen) vond het een toevluchtsoord. Hier werd het georganiseerd door Socinus, sedert 1579, maar werd door de tegen-reformatie uitgeroeid. Daarentegen bleef het bestaan in Hongarije en Zevenburgen, waar het na veel worsteling met het Jezuïetisme zich tot heden heeft staande gehouden.

Veel ruimer ontwikkeling heeft het van het vasteland overgebrachte Unitarisme in Engeland en Amerika gehad. Sporadisch komt het daar voor in de 16de en 17de eeuw (o. a. John Biddle 1615—62, in de gevangenis gestorven). In de 18de eeuw neemt het in sterke mate toe, ook onder invloed van het deïsme (o. a. Th. Lindsey te Londen, 1774). Sedert 1813 worden zij in Engeland geduld en staan dan nog steeds onder invloed van Priestley. Door geschriften van Priestley ontstond ook in Amerika een Unitarische beweging, waarin vooral Channing en Parker van groote beteekenis waren. Parker maakte zich los van de tot nu toe gevolgde bijbelsche redeneeringen en betoogde, dat de waarheid van het Unitarisme (en van het Christendom in het algemeen) niet rustte op het gezag van den bijbel, maar op haar innerlijke zedelijke waarde. Deze opvatting werd in Engeland gedeeld en uitgewerkt door James Martineau, waarmede een nieuwe periode voor het Unit. aanving.

De Engelsche Unitarische gemeenten, ongev. 372 in aantal, staan los naast elkander ; zij bezitten geen eigenlijk kerkverband, ofschoon zij sedert 1882 een om de 3 jaren samenkomende Synode bezitten in „The National Conference of Unitarian etc.”, die o. a. fondsen heeft gevormd voor traktement 'en pensioen der voorgangers. Sedert 1825 bestaat de „British and Foreign Unitarian Association” (met haar zetel in Essex Hall te Londen), die door woord en geschrift de Unitarische opvattingen tracht te verbreiden. Voor de opleiding der geestelijken bestaan drie theologische seminaria (Oxford, Manchester, Wales). De „Hibbert Trust” laat jonge mannen in het buitenland studeeren. Dit fonds doet ook sedert 1878 reeksen van theologische voordrachten houden („Hibbert Lectures”), en geeft sedert 1903 de „Hibbert Journal” uit.

Bekende Engelsche Unitariërs zijn o. a. James Drummond, J. E. Carpenter, Jos. Wood, L. P. Jacks, Al. Gordon, Phil. Wicksteed.

In Amerika zijn ongev. 475 gemeenten, die samen de „American Unitarian Association’’ vormen en ongeveer 550 predikanten bezitten. Zij hebben theologische seminaria: sedert 1870 de „Harvard Divinity School”, als vrije (d. i. zonder belijdenis) theologische faculteit aan de Harvard University; verder een in Pennsylvanië en een in Berkeley, Californië. Zij bezitten verschillende bladen, o. a. The Christian Register, uitgeg. te Boston. Bekende Amerikaansche Unitariërs zijn o. a. Ralph W. Emerson (1803—82), F. H. Hedge, A. B. Alcott, J. F. Clarke, Edw. E. Hale. Litt.: Ferenz, A short Account of the Unitarian Church of Hungary (1907); G. B. Maury, Early Sources of English Unitarian Christianity (1884); W. Lloyd, The Story of Protestant Dissent and English Unitarianism (1899); J. H. Allen, A History of the Unitarians in the United States (1894).

< >