Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Smeermiddelen

betekenis & definitie

Smeermiddelen - hebben de bedoeling tusschen de bewegende onderdeelen van de meest uiteenloopende werktuigen een dun vloeistoflaagje aan te brengen. Dit vermindert de wrijving, waardoor eenerzijds het krachtverbruik der werktuigen daalt, anderzijds hun levensduur wordt verlengd. Het aantal s. is, gelijk te verwachten is, legio. Elk vindt zijn toepassing onder zeer bepaalde omstandigheden.

Een der voornaamste factoren bij alle s. is zijn viscositeit, d. w. z. graad van dik-vloeibaarheid. De minst visceuze oliën (naaimachine-olie, spindelolie) worden gebruikt voor lichte, fijne machinedeelen, de dikst vloeibare oliën en zelfs harde vetten daar, waar groote krachten aangrijpen (tandraderen, kettingen). Ook de verandering der viscositeit met de temperatuur is van groot belang, b.v. voor horlogeolie, die in dit opzicht zeer weinig variabel mag zijn. Het een en ander wordt in Europa gewoonlijk uitgedrukt in Engler-graden (bij 25 en 50° C.), aangevende de verhouding der tijden, noodig voor het uitstroomen van een zekere hoeveelheid olie en water onder zeer nauwkeurig vastgelegde omstandigheden. Voor s., welke warm kunnen worden bij het gebruik, is van belang het brandpunt en het vlampunt; zie bij PETROLEUM. Daar, waar sterke afkoeling mogelijk is, dient gelet te worden op het stolpunt, ten einde te voorkomen, dat door uitkristalliseerende stoffen de olietoevoerleidingen verstopt zouden geraken. Algemeen kan geëischt worden, dat de s. geen stoffen bevatten, welke de machineonderdeelen chemisch zouden kunnen aantasten, zooals vrije zuren of zwavelverbindingen. Ook plantaardige en dierlijke vetten zijn in dit opzicht minder gewenscht, daar zij op den duur door oxydatie aan de lucht, vooral bij hoogere temperatuur, in vetzuren overgaan.

Harsen hebben dit vermogen ook in zekere mate en zijn dus ook veelal ongewenscht. Evenzeer stoffen, die op den duur vanzelf verharsen. Deze beginselen wijzen den weg voor het chemisch onderzoek der s. Verreweg de belangrijkste groep s. wordt geleverd door de hoogkokende fracties uit de Petroleumdestillatie (zie daar); zij worden gewoonlijk samengevat onder den verzamelnaam: minerale oliën. Zij koken van ± 300-400° C.; sommige ontleden daarbij reeds zóó sterk, dat zij slechts door destillatie onder verminderden druk of met oververhitten stoom te winnen zijn. De laagst-kokende (300-325° C.) en minst visceuse fractie is de spindelolie voor lichte, zeer snelloopende deelen. Daarop volgt de turbine-olie, dynamo-olie of lichte machine-olie, dan de zwaardere machine-olie. De dan volgende cylinderolie, dienende voor het smeren van stoomcylinders, is reeds van strooperige consistentie, die voor de cylinders, welke met oververhitten stoom werken, zelfs zalfachtig. Zij moeten bij temperaturen van 300-350° C. nog voldoende visceus zijn, om behoorlijk smerend te werken.

Uit deze en nog zwaardere destillaten scheidt zich bij afkoeling soms paraffine of vaseline af, de eerste vooral uit de Russische en Indische, de laatste vooral uit de Amerikaansche en Galicische aardoliesoorten. Ook niet-gefractioneerde verzameldestillaten der aardolie worden als s. gebruikt, o. a. voor locomotief- en wagenassen. Zij moeten dan van event. paraffine en vaseline bevrijd zijn (b.v. vulcan-olie). Waar de minerale oliën het groote voordeel hebben, tot bij vrij hooge temperaturen chemisch onveranderlijk te zijn, hebben zij voortdurend meer terrein op de vroegere plantaardige en dierlijke smeeroliën veroverd. Slechts daar, waar temperatuurverhooging absoluut uitgesloten is, vinden de laatste nog veelvuldig toepassing (in klokken e. a. instrumenten, en in zware, langzaamloopende toestellen). In aanmerking komen dan de inferieure, voor de consumptie ongeschikte soorten van alle niet-drogende oliën. Een bijzondere plaats neemt slechts de ricinusolie in, welke in de laatste jaren o. m. voor de smering van vliegtuigmotoren van zeer groot belang is geworden. Zij ontleedt ook bij hooge temperaturen slechts zeer weinig en heeft dan nog een relatief groote viscositeit.

De smeervetten (wagensmeer, consistentvet e. d.) bevatten ook meestal vetten van natuurlijken, organischen oorsprong: rundertalg, spermaceti, cocosvet e. d.; daarnaast ook kunstmatige producten als paraffine, vaseline, ozokeriet en zeepen in de meest willekeurige verhoudingen. Veelal ook grafiet, dat hoe langer hoe meer een belangrijke rol gaat spelen als smeermiddel bij zware belastingen. Dit mineraal is zoo zacht, dat het gemakkelijk in alle fijne oneffenheden van de metalen wordt gedrukt en hierdoor een volmaakt gladde oppervlakte waarborgt. Het was echter lastig zeer zuiver, vrij van krassende bijmengselen te krijgen. Daardoor beteekende de uitvinding van de bereiding van het kunstmatige grafiet (door electrische verhitting van koolstof bij zeer hooge temperatuur volgens Acheson) een zeer belangrijke stap voorwaarts. Bovendien gelukte het dezen, het grafiet zóó fijn in olie te verdeelen, dat het zich practisch niet meer daaruit afzet. (Deflocculated Acheson Graphite, oildag, greadag). In water gesuspendeerd, ontstaat het aquadag. Grafiet is een uitstekend smeermiddel en behoudt zijn smerend vermogen nog bij zeer hooge temperaturen.

< >