Postwezen. - Van een postdienst zooals wij bedoelen — een inrichting, die zich tegen bepaald tarief belast met geregeld vervoer van brieven en andere stukken ten behoeve van iedereen — is eigenlijk eerst sprake in de 15de eeuw, toen het belangrijke handelsverkeer van Duitschland naar Italië en vandaar over zee, verscheidene handelssteden noopte zulke diensten te organiseeren. Hiernevens bestonden diensten voor kleinere afstanden, ook door gilden ondernomen. De goed georganiseerde koerierdiensten, die wij kennen in het oudPerzische rijk, de cursus publicus van het Romeinsche keizerrijk, de koerierdiensten in het Khaliefenrijk sinds de 2de helft der 7de eeuw en in het rijk van Karel den Groote, de keizerlijke Chineesche post tot in onzen tijd — deze alle dienden alleen voor mededeelingen van de regeering aan haar ambtenaren. Een Noord-Italiaansch edelman Francesco de Tassis kwam op het denkbeeld een centrale post in het Habsburgsche rijk op te richten ; van keizer Maximiliaan I verwierf hij in 1516, tegen gratis vervoer der keizerlijke dépêches van Weenen naar Italië en de Nederlanden, het postmonopolie in de Habsburgsche landen voor zich en zijn nakomelingen.
Een dezer, Lamoraal, werd rijksgraaf van Thurn en Taxis en in 1617 postmeester van het Duitsche rijk met erfelijk recht op dit ambt. De postdienst van Thurn en Taxis organiseerde een reeks diensten — ook voor personenvervoer — door het rijk, maar verschillende staten hielden het postmonopolie voor zich; zoo heeft de Pruisische regeering een eigen voortreffelijken postdienst in de 18de eeuw gevormd. In Engeland bestond sinds 1619 staatspost, doch deze werd meest verpacht, daarnevens stadsposten. De misbruiken der verpachtingen riepen in 1710 een vaste staatspost, in het General Post Office zetelend, in het leven, die de groote wegen bereed en waarbij particuliere posten aansloten. Ook in de Eng. koloniën in N.-Amerika kwam begin 18de eeuw een centrale dienst tot stand. De Fransche regeering voerde ook in de 17de eeuw een postmonopolie in, dat evenwel steeds verpacht werd, meest aan verschillende ondernemingen. De Fransche Revolutie maakte hieraan een einde ; het monopolie werd alleen voor brieven gehandhaafd, terwijl Napoleon tijdens het consulaat voor een grondige verbetering zorgde. In de Rep. der Ver.
Nederlanden bestonden geregelde postdiensten vanwege de voornaamste Hollandsche steden (voor brievenvervoer in hoofdzaak) op de andere steden en in verbinding met de postdiensten van Taxis (aansluiting o. a. te Nijmegen). Een groote verbetering bracht de instelling van een algemeen Hollandsch postmonopolie in 1747 door de Prov. Staten ingesteld en den stadhouder opgedragen. Hieruit is in den Franschen tijd een Nederl. staatspost ontstaan, vooral sedert 1806 gecentraliseerd. Het postmonopolie in de eerste helft der 19de eeuw was overigens voor de regeeringen hetzelfde als vroeger : een indirecte belasting aan de bevolking opgelegd, liefst zoo hoog mogelijk. In Engeland won het verzet daartegen veld met den strijd om vrijhandel en verdere hervormingen. Een brochure uit 1837 van Rowland Hill, een leeraar in de wiskunde, die aantoonde hoe een goedkoop posttarief juist door het algemeen gebruik van de post de schatkist zou dienen, gaf ten slotte tot een verreikende hervorming in 1840 den stoot: het port voor een brief tot ong. 15 gr. binnen Gr.-Brit. en Ierl. werd tot 1 penny (stuiversport) verlaagd, met opklimming voor hooger gewicht. Nu moesten allengs andere regeeringen dezen weg volgen, zij ’t niet zoo ver gaande.
Gelijk elders, bracht de tijd na 1848 ingrijpende hervormingen op postgebied. In het gebied van den Duitschen Bond bestonden een reeks staatsposten, daarnevens had de familie Thurn en Taxis nog in een aantal landen het monopolie : beide Hessen, Nassau, Thüringen en Frankfort, waar haar directie was gevestigd. Op initiatief van Pruisen kwam in 1840 de Duitsch-Oostenrijksche postvereeniging tot stand, d. i. een samengaan van alle postbesturen met één tarief voor het geheele bondsgebied (laagste voor een brief 3 groschen of 9 kreuzer = 18 ct.). In Zwitserland had in 1848 met de nieuwe bondsgrondwet de bondsregeering van de kantons het postwezen overgenomen. In Frankrijk was het briefport in 1848 tot 20 centimes verlaagd, daarop weer op 25 c.mes gebracht; in België werd het 20 centimes. Nederland kreeg onder het min.-Thorbecke in 1850 zijn eerste postwet. Deze onderscheidde voor brieven 3 postkringen met tarieven van 5, 10 en 15 cent als minimum; in 1855 werd dit op 2 kringen teruggebracht: tot 30 K.M. 5 cent, verder 10 cent. In 1870 is hier te lande het stuiversport voor brieven tot 15 gram ingevoerd; onze postwet is in 1891 grondig herzien. In de Ver.
Staten werd het enkelvoudig tarief in 1851 van 5 op 3 cents (7 1/2 cent) gebracht. Met de nieuwe posttarieven had de Engelsche regeering in 1840 ook een nieuw middel van vooruitbetaling of frankeering door middel van postzegels ingevoerd, een denkbeeld van P. Chalmers. Een aantal jaren later zijn andere staten hiermee gevolgd, Nederland in 1852. De groote ontwikkeling van het verkeer na 1850 bracht het onvoldoende van internationale postverkeer, dat op een groot aantal verdragen tusschen de verschillende staten berustte, aan het licht. De Deensche directeur-generaal Jozef Michaelsen stelde in een geschrift uit 1859 de oprichting eener Algemeene of Internationale Postvereeniging voor; in 1863 werd dit denkbeeld opgenomen door de Amerikaansche regeering en op haar aansporing riep de Fransche regeering een congres te Parijs bijeen, waarop, onder leiding van den Fr. dir.-gen. graaf Vandal, 15 Europeesche en 2 Amerikaansche regeeringen waren vertegenwoordigd.
Een onmiddellijk resultaat gaf deze bijeenkomst nog niet; wel werden een aantal resolutiën ter verlichting van het postvervoer aanbevolen en meest ook toegepast. Maar de weg was eenmaal gebaand en de bekende memorie van den postdir.-gen. van den Noord-Duitschen Bond Stephan , zou, zonder den oorlog van 1870—71, reeds eerder geleid hebben tot de conferentie te Bern in 1874, die de Algemeene Post-Unie (Union postale universelle, Weltpostverein, Postal Union), in het leven riep. Het verdrag hiertoe was door 22 regeeringen geteekend: 20 Europeesche, de Ver. Staten en Egypte (koloniën gelden ten opzichte van postverkeer niet als deelen van het moederland !). Het kwam met Juli 1875 in werking en bepaalde in hoofdzaak : de deelnemende landen vormen één postgebied, geen doorvoerrechten, vaste tarieven voor brieven (minstens 25 centimes of 121/2 cent, enz.), briefkaarten (een uitvinding uit 1869 van den Oostenrijkschen ambtenaar E.
Herrmann), 10 centimes, drukwerken en monsters, verdeeling der portopbrengsten tusschen de staten, waarvoor het bureau der Post-Unie te Bern zorg draagt, dat tevens alle regelingen bekend maakt en een orgaan uitgeeft: l’Union postale universelle. Op het 2de Postcongres te Parijs in 1878 traden 10 staten toe : Japan en verschillende Amerik. staten ; een regeling voor uitwisselen van brieven met geldswaarde kwam tot stand, door het meerendeel onderteekend. Een nabijeenkomst en het congres te Lissabon 1885, brachten een internationalen paketdienst, waartoe de meeste landen zijn toegetreden en een internationaal postwisselverkeer. Nieuwe leden traden toe, thans ook verschillende koloniën met name de Nederlandsche. Op het 4de congres te Weenen in 1891 volgden Britsch-Indië, Ceylon, de Kaap en Australië, zoodat nu met recht van een Wereldpostunie te spreken viel. De overige landen, voorzoover in ’t bezit van een postdienst, zijn later nog toegetreden ; het langst heeft China gewacht (tot 1908). Het 5de congres te Washington, in 1897 en het 7de te Rome in 1906 brachten verschillende hervormingen in de richting van lagere tarieven en zonder twijfel zou een verdere verlaging ook van de enkelvoudige tarieven niet zijn uitgebleven op het voorgenomen congres te Madrid, ware dit alles door den in 1914 uitgebroken Europeeschen oorlog niet verijdeld. De bijna 40 jaren bestaande Post Unie had het postverkeer tot een niet gedachte ontwikkeling gebracht; overal waren de postinrichtingen sterk vermenigvuldigd en verbeterd.
In landen, waar geen behoorlijke post bestond : Turkije, China, Marokko, vond (vindt) men kantoren van een aantal landen ; andere staten, als Perzië en Siam, hadden een postdienst onder Europ. ambtenaren ingevoerd. De geldelijke verliezen door den oorlog noodzaakten eerst vele regeeringen de binnenlandsche tarieven geducht te verhoogen; het congres van Madrid, najaar 1920, bracht de verhoogde internationale tarieven : brieven minstens 40 centimes, briefkaarten 25, enz., alles naar de oude(goud) valuta gerekend, waardoor dus de nominale porttarieven in vele landen (Duitschland, Oostenrijk en dergel. het meest) belangrijk hooger kunnen zijn. Ook de neutrale staten hadden meestal voor ’t binnenl. porto’s verhoogd. In Nederland heeft het postbedrijf de laatste jaren aanzienlijke tekorten opgeleverd; na een geringe wijziging in 1917, werden in 1919 nieuwe posttarieven ingevoerd: brieven minimum 71/2 cent, briefkaarten 5 ct., geen plaatselijk port meer, verdubbeling der pakettarieven, enz. De opbrengst, ook door niet tijdige invoering, bleek echter op verre na niet de tekorten te dekken en zoo bracht een nieuwe wijziging onzer Postwet met Maart 1921 een belangrijke verhooging, die ons feitelijk verder terugzet dan de tarieven dicht vóór 1870. Een brief tot 20 gr. kan tot 121/2 cent kosten, voorloopig 10, een briefkaart kost 71/2, drukwerk minstens 2, enz. — Litt. : Jung, Der Weltpostverein und sein Einfluss auf Handel und Verkehr(1903); l’Union postale universelle, son développement (1875—1900); Ringnalda, Hoofdtrekken van de Gesch. v. h. Nederl. Postwezen, inzonderheid sedert de wettelijke regeling (1895).