Olijf, - de vrucht van den olijfboom, Olea europaea, een tot 12 M. hooge, altijdgroene boom met langwerpige, smalle bladeren, tegenoverstaande bladeren, okselstandige bloeiwijzen van kleine witte bloemen en langwerpige steenvruchten, die in het vruchtvleesch ruim 50% vette olie bevatten. Het is een veredelde vorm van de wilde olijf, die als struik overal in de struikformaties van het gebied van de Middell. Zee en Klein-Azië voorkomt. De kultuur moet reeds zeer oud zijn.
Ze is begonnen in KleinAzië en heeft zich vandaar naar het Westen uitgebreid. In den Bijbel wordt de olijf als kultuurplant telkens genoemd. Het gebruik van de olie is zeer oud. De invoer in Griekenland moet dateeren uit ± 1500 v. C., zooals blijkt uit afbeeldingen, uit resten van oliemolens en uit het vinden van pitten in de Myceensche koningsgraven. Ook de Romeinen hebben de kultuur van olijven sterk in de hand gewerkt, getuige een mededeeling over keizer Septimius Severus, dat deze bij zijn dood in 211 een voorraad olijfolie in de stad naliet, voldoende om 5 jaar lang in de behoefte van geheel Italië te voorzien. Tegenwoordig heeft de kultuur zich ook buiten Europa uitgebreid; zoowel Californië, Chili en Australië hebben groote aanplantingen. De plant verlangt een drogen kalkbodem en een goede stikstofbemesting. Zij begint tegen het 7de jaar vruchten te dragen en gaat daarmede zeer lang door.
De bloeitijd valt in Z.-Europa in Mei of Juni; de bloemen zijn zeer welriekend en gelijken veel op die van den Liguster. De vruchten, die bij rijpheid donkerviolet tot zwart zijn, worden van November tot eind Januari geoogst. De vruchten behooren afzonderlijk met de hand geplukt te worden om te vermijden, dat halfrijpe of overrijpe, die een minder product leveren, met de goede mee geperst worden. Als leverancier van vet is de olijf een zeer belangrijke plant voor de volksvoeding van Zuid-Europa. Zuid-Frankrijk produceert ongeveer 25 millioen K.G., doch Frankrijk moet nog zeer veel uit Z.-Italië invoeren voor eigen gebruik. Italië produceert meer dan 100 millioen K.G. per jaar, Spanje 10 millioen K.G., Griekenland 50 millioen K.G., Tunis 3,5 mill. K.G. en Syrië 7 mill. K.G. Daarbij komt, dat de boom zeer weinig verzorging noodig heeft; alleen verdraagt hij geen andere cultuur in zijn onmiddellijke nabijheid, dus geen wijnstok of vijgen.
De vruchten, die men oogst, mogen niet te vleezig zijn, daar dan kwaliteit en kwantiteit van de olie achteruitgaan. Na het plukken worden de vruchten eenigen tijd op den bodem of op een plat dak uitgespreid en dan in eenvoudige persen gemalen. De vruchten worden ook in Z.-Europa gegeten. Men eet ze rauw, doch veel meer in zout ingemaakt. Een met de Europ. olijf na verwante boom is Olea americana uit Carolina en Florida. De vruchten worden daar gegeten.