Lijnkoek - is de koek, dien men overhoudt bij het persen van de lijnolie uit gemalen lijnzaad. Is hij koud geslagen, dan krijgt men zachten of warmen l.; bij warm slaan is hij hard. Men heeft ook halfzachten l. Hoe zachter de l., des te hooger het vetgehalte, als de zachtheid ten minste niet aan te hoog watergehalte te danken is. De koeken, die men bij slaan van het lijnzaad krijgt, noemt men voorslagkoeken.
Deze worden in den regel weer gemalen en dan in de bekende koeken van 1 K.G. gewicht geperst. L. is rijk aan voedende bestanddeelen, 33 % eiwit, 10 % vet, 32 % koolhydraten in een goed verteerbaren vorm aanwezig. De gunstige werking van l. als voedingsmiddel wordt wel toegeschreven aan de slijmstof, die in de bast van het lijnzaad voorkomt en in water zwelt, ook wel aan het hooge eiwit- en vetgehalte. Anderen schrijven haar toe aan de sporen blauwzuur, gevonden door inwerking van het ferment emulsine op amygdaline. — Veel l. worden in Nederland geslagen. Het zaad uit Engelsch-Indië en Rusland is van goede kwaliteit. Ook uit N.-en Z.-Amerika komt veel voorslagkoek. — In Nederland wordt bij voorkeur l. gevoerd en wel vooral aan melkkoeien, daar hij de melkproductie bevordert en uitstekende zuivelproducten levert.
Ook voor jongvee is l. wegens het hooge eiwitgehalte van groote waarde. Aan paarden geeft men l. minder. — L. wordt nog al eens vervalscht. Vooreerst met dederzaad of huttentutzaad (camelina sativa), dat evenals lijnzaad veel slijmstof bevat, doch veel minder voederwaarde bezit. Verdere vervalschingen met koffiedoppen, rijstdoppen of cacaodoppen en met onkruidzaden. Verontreiniging met resten van ricinuszaden kan aanleiding geven tot ziektegevallen. Ook worden soms sterk waterhoudende l. in den handel gebracht, waarin 23 % water voorkomt inplaats van hoogstens 14 %. Zulke koeken worden eerder ranzig en schimmelig en broeien gemakkelijk.