Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Konijn

betekenis & definitie

Konijn - Lepus cuniculus, een tot het geslacht der hazen (zie HAAS) behoorend knaagdier, dat zich van den gewonen haas voornamelijk hierdoor onderscheidt, dat zijn achterpooten minder lang, de ooren korter zijn; de oogen zijn kleiner, de staart is kort; de grootte geringer, de kleur meer grauw, en de zwarte vlek aan de oorspits ontbreekt. Het oorspronkelijke vaderland is Z.-Europa, vanwaar het zich over Europa verspreid heeft en aldaar thans in talrijke variëteiten gekweekt wordt. Het k. leeft gezellig in groote koloniën bijeen en graaft zich aan zandige hellingen holen met verscheidene lange toegangen. Het komt voor in Zuid- en West-Europa, en ook op Madeira, Jamaica en de Falklandeilanden.

Als wildbraad en om zijn vel, alsook wegens de schade, die het als gravend knaagdier aanricht, wordt overal ijverig jacht op hem gemaakt. Het k. is sinds lang een huisdier. Spanje wordt voor het vaderland van den gedomesticeerden vorm, het gewone huiskonijn, gehouden; dit is grooter van stuk dan het wilde konijn en verschilt daarvan ook in kleur. — Het k. is zeer vruchtbaar; het wijfje (voedster geheeten) paart ook vruchtbaar met den haas; de daaruit geboren bastaarden heeten haaskonijnen (leporiden). Bij het fokken is het doelmatig de mannetjes (rammen, rammelaars) gescheiden te houden van de wijfjes. Wenscht men een nieuwe paring, dan is het ’t verkieselijkst, het wijfje in het hok van het mannetje te brengen en het een dag (van ’s morgens tot ’s avonds) bij hem te laten.

De dracht duurt 30 dagen. Het wijfje maakt vóór het werpen in haar hok een nest van eigen haren, die het zich uit de borst trekt. Twee of drie weken na het jongen kan de voedster opnieuw bij den rammelaar worden toegelaten; de jongen kan men een maand bij de moeder laten; zij zijn na vier maanden geslachtsrijp; bij de ouderwetsche fokmethode worden zij, zoo zij bestemd zijn om te worden vetgemest, tegen dien tijd gecastreerd, een operatie, die overbodig is, daar het konijn zich ook zonder deze wel zoo gemakkelijk en goed laat mesten. Na ongeveer 2 maanden zijn dan de jongen goed voor de markt. Litteratuur: J. H. Beekman, De Konijnenteelt (geïll. handboekje voor de verzorging en verpleging van het konijn, Zutphen 1896); Starke, Die praktische Kaninchenzucht (Leipz. 1900); Hasbach, Die rationelle Kaninchenzucht (3e dr. ald. 1901).

< >