Jonker (mr. dr. J. C. G.) - geboren in 1857 te Amsterdam, promoveerde in 1882 aldaar in de rechtswetenschap op proefschrift Over Javaansch strafrecht en in 1885 in de taal- en letterkunde van den O.-I. Archipel op proefschrift Een oud-Javaansch wetboek vergeleken met Indische rechtsbronnen. In 1885 werd hij benoemd tot ambtenaar voor de beoefening der Indische talen, met standplaats Makasser; in 1908 tot hoogleeraar in het Javaansch aan de Universiteit te Leiden, welk ambt hij vervulde tot 26 Juni 1919, toen de dood hem plotseling overviel. In 1910 werd hij tot lid der Kon.
Acad. van Wetensch. benoemd, in 1918 tot Honorary Member of the Royal Asiatic Society of Gr. Britain a. Ireland. J. heeft zich in het bijzonder beziggehouden met de bestudeering der talen van O.-Soembawa (Bima), Rotti en Timor; van zijn enormen arbeid op dit gebied vermelden we slechts: Bimaneesch-Holl. Woordenboek, Biman. teksten en Biman. spraakkunst; Rottineesch-Holl. Woordenboek, Rottin. teksten met vert. en Rottin. spraakkunst; Kan men bij de talen van den Ind. Arch. een W.-lijke en een O.-lijke afdeeling onderscheiden? (rede in de Kon. Acad. v. Wetensch., 1914). Bij zijn dood lagen nog persklaar o. a.: Een gramm. overzicht, een Woordenboek en Teksten van de Lettineesche taal, een Sawoeneesche gramm. en Sawoeneesche teksten.